missaris van Politie niet aangetroffen", lieten
beide raadsleden weten. Waarom in Goes dan wel?
De meerderheid van de raad wilde echter dat er in
Goes een commissaris bleef. Van den Bussche
kreeg waar hij om vroeg, ontslag en pensioen, en
de uit Kampen afkomstige inspecteur W. van Dijk
werd in 1886 tot nieuwe commissaris benoemd.
Twee jaar na zijn indiensttreding verzocht
Van Dijk om verhoging van zijn jaarwedde met
maar liefst 800,-. Op grond van zijn voortva
rendheid - hij had voor de agenten een kleding-
fonds in het leven geroepen en een nieuwe
instructie voor het politiepersoneel opgesteld die
de oude uit 1854 moest vervangen - meende hij
aanspraken te kunnen maken op een dergelijke
verhoging. Burgemeester en wethouders wilden
echter niet zo ver gaan en stelden een verhoging
met 200,- voor. Het college was overtuigd van
de kwaliteiten van commissaris Van Dijk, "die in
den korten tijd waarin hij hier werkzaam is, op
uitstekende wijze de politie heeft gereorganiseerd
en haar prestige verhoogd; en dat door de op zijn
initiatief genomen maatregelen de orde, rust en
veiligheid op meer afdoende wijze zijn gewaar
borgd, dan vóór zijne komst het geval was". De
financiële raadscommissie lag echter dwars. Het
huidige salaris van 1.000,- zag ze allerminst als
"een geheel onvoldoende bezoldiging", als men
rekening hield met de grootte van het politie
korps, de draagkracht van de gemeente en het
geringe aantal dienstjaren van de commissaris.
In februari 1889 boog de raad zich over de kwes
tie. Het college van BHW wees de raad op de
rechtvaardigheid van het verzoek van Van Dijk.
"Alle ambtenaren", zo begon de burgemeester,
"hebben tijd en gelegenheid om, wat aan hunne
jaarwedde voor hun levensonderhoud ontbreekt
aan te vullen en daardoor hunne inkomsten te
verbeteren. Sommigen zelfs om die te verdubbe
len. Waar kunde en ijver hun daartoe in staat
stellen, kunnen zij bij de belooning aan hunne
betrekking verbonden, nog al iets bij verdienen.
Niet alzoo de Commissaris van politie. Hij is als
het ware een paria in de maatschappij die zich
zelfs met niemand op een vertrouwelijken voet
mag bevinden, want hij, met wien hij heden frêre
compagnon zou wezen, kan morgen in eene
geheel andere positie tegen hem overstaan."
Bovendien was Van Dijk, zo stelde de burgemees
ter, een uiterst kundig man. "Toen hij kwam, was
het politiewezen in niet zeer gunstigen staat, hij
heeft dat in korten tijd verbeterd, en wel zoo, dat
iedereen daaromtrent een woord van lof heeft. Dit
is echter een platonische waardeering, die wel
vereerend is, maar waaromtrent hij, die er het
voorwerp van is, gaarne een stap verder zag
gaan, en eene meer stoffelijke erkenning zeer
aangenaam zou vinden." De woorden misten hun
uitwerking niet. Het voorstel van BftW om het
salaris met 200,- te verhogen werd aangeno
men, zij het met een nipte meerderheid.
Dit bedrag was echter niet waarop Van Dijk
had gerekend. Teleurgesteld door zoveel Zeeuwse
zuinigheid keerde hij in 1893 Goes de rug toe. De
burgemeester, naar eigen zeggen verrast door
"het vertrek van den heer Van Dijk aan wiens
ijver en doorzicht eene geheele reorganisatie van
het Politiewezen alhier te danken is", hoopte dat
zijn opvolger, de uit Wageningen afkomstige A.R.
Holsheimer, "in zijne voetstappen treden zal".
IJdele hoop, zo bleek reeds in 1897, toen de
pasbenoemde commissaris om salarisverhoging
verzocht. De burgemeester stond deze keer niet
achter zijn commissaris. Hij meende dat "de
werkzaamheden ruimschoots beloond worden met
eene jaarwedde van 1200,-". Ingewikkeld werk
was het niet en volgens het gemeentebestuur had
Holsheimer niet meer dan drie uur per dag werk.
Er was echter één probleem. "Het valt toch niet te
ontkennen", stelde de burgemeester, "dat de stand
van Commissaris van Politie een leefwijze mede
brengt, die hoe eenvoudig ook, niet te bekostigen
is met 1.200,-, vooral wanneer de titularis, zoo
als hier het geval is, een huishouden met eenige
kinderen heeft." Over de kennis en vakbekwaam
heid van de commissaris wilde de burgemeester
niet oordelen, wel over zijn privéleven. "Ik meen",
zo liet hij de commissaris van de koningin weten
"dat er streng toezicht noodig is opdat hij zijn
ambt niet misbruikt om zich van lastige schuld-
eischers te ontslaan (die hij er verscheidene moet
hebben). Bewijzen, in den zin der wet, heb ik
evenwel hieromtrent nog niet. Gesteld evenwel
mijne meening was juist, dan zou wellicht juist
eene verhooging zijner wedde kunnen leiden tot
een onafhankelijker positie en daarmede tot ver
mindering van den drang om zich aan de ver
meende fouten over te geven." Een salarisverho
ging zat er echter voorlopig niet in. Nog twee jaar
later, in 1899, merkte de burgemeester over Hols
heimer op: "Zijn geldgebrek is algemeen bekend,
wat zijn prestige niet verhoogt."
64
Dienders van Goes