Genootschapszaken Een fossiele spitssnuitdolfijn (Ziphirostrum) uit de Westerschelde Klaas Post en Mark Bosselaers De jaarlijkse fossiele bottentocht die het Genoot schap op de Westerschelde organiseert, leverde vorig jaar een bijzonder resultaat op: de eerste vondst van een voor Nederland nieuwe spitssnuit dolfijn. Na onderzoek bleek het grote belang van deze door het Genootschap inmiddels als NHG 23395 genummerde aanwinst. Hierna volgt een toelichting op dit 'wetenschappelijk nieuws uit de Westerschelde'. De Westerschelde en fossiele spitssnuitdolfijnen hebben iets met elkaar. Al in 1823 beschreef de hooggeleerde Cuvier een uitgestorven spitssnuit dolfijn op basis van twee schedels uit de Schelde ("Anvers, basis du port, a quatre cents mètres de la rive droite de l'Eseaut"; Lambert 2005). Ken nelijk bleef die Choneziphius planirostrum maar opduiken, want in 1917 publiceerde professor Max Weber een artikel over nog zo'n schedel uit de monding van deze Belgisch-Nederlandse rivier. In dit verband is ook ene J.P. Jacobs uit Breskens het vermelden waard; deze arts zond namelijk in 1928 en 1929 maar liefst acht schedels die voor Nieuwe Sluis waren opgevist, naar het toenmalige Rijks museum voor Natuurlijke Historie in Leiden (nu Naturalis). In het volgende decennium schonk het Zeeuws Genootschap nog een paar van die sche dels aan Leiden, terwijl ook aan de eigen collectie meerdere spitssnuitdolfijnfossielen toegevoegd konden worden. Daarna was het meer dan een halve eeuw stil, totdat het Zeeuws Genootschap in België Belangrijke vindplaatsen van miopliocene marine fauna's in de Westerschelde. 1995 de jaarlijkse vistocht bij de Margriet met de mosselkotter van de familie Schot in ere herstelde. Inmiddels heeft deze tocht, die ieder jaar slechts zo'n twee a drie uur de locatie bij de Margriet bevist, al drie prachtige schedels aan de Zeeuwse collectie toegevoegd. Al met al heeft de Schelde ervoor gezorgd dat Nederlandse musea in Leiden, Rotterdam, Middelburg en Breskens, alsmede par ticuliere collecties en visserstuinen, meer schedels van deze ene fossiele spitssnuitdolfijn herbergen dan alle instituten in de rest van de wereld bij elkaar! Fossiele spitssnuitdolfijnen We kunnen stellen dat de Ziphiidae ofwel spits snuitdolfijnen tot de minst bekende grote zoog dieren behoren. Toch zijn er maar liefst 21 recente soorten beschreven. De oorzaak van ons gebrek aan kennis ligt in het feit dat alle soorten uiter mate schuw zijn en mensen, schepen en drukke en ondiepe kustgebieden mijden. Ze eten inktvis- achtigen die ze tot op dieptes van tweeduizend meter het leven zuur maken en voor de consump tie van die zachte prooi gebruiken ze (op één soort na) geen tanden meer. Wel bezitten ze één of twee paar kenmerkende 'slagtanden' in de onderkaak, maar die zijn niet van belang voor hun tafelmanieren; ze hebben een sociale functie. Tot voor kort werd aangenomen dat de huidige soortenrijkdom de bloeitijd van deze vreemde familie markeerde. Er waren slechts een paar fos siele spitssnuitdolfijnen van het noordelijk half rond bekend (waaronder de reeds genoemde Cho neziphius]I, terwijl van het zuidelijk halfrond zegge en schrijve één soort uit Peru beschreven was. Recente studies uit 2005, 2007, 2008, 2009 en 2010 van Bianucci, Lambert en Post vanuit België, Peru en Zuid-Afrika hebben inmiddels duidelijk gemaakt dat niets minder waar is. De Ziphiidae evolueerden al tijdens het Midden Mio- ceen (ca. 15-10 miljoen jaar geleden) tot gespeci aliseerde inktviseters die de afgronden van de wereldzeeën verkenden. De exploratie van de diverse diepe zeeniveaus (met hun bijbehorende - Genootschapszaken 71

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2010 | | pagina 33