1
tekent voor dit kaartmateriaal. Het is een stijl van
illustreren waar misschien niet iedereen van
houdt, maar de kaartjes geven door hun overzich
telijkheid wel een heel goede ondersteuning aan
de tekst. In het tweede hoofdstuk is dat heel
anders. In dit en in volgende hoofdstukken zijn
de schetskaartjes van het door watersnoodrampen
overstroomde gebied, getekend door H.M. van
Groos, tamelijk klein en priegelig. Ook is niet
overal consequent vastgehouden aan de arcering.
In het kaartje met als onderschrift 'Watersnood
ramp in 1530' (de Sint-Felixvloed) is het door de
zee overstroomde gebied zwaar gestippeld en het
door rivieren overstroomde gebied gearceerd. In
andere kaartjes is de arcering veel lichter of juist
nog zwaarder, en dat zetje in eerste instantie op
het verkeerde been. Een aantal herkenningspun
ten in de kaartjes wordt met cijfers of afkortingen
aangegeven, die in een legenda worden uitgelegd.
Door het kleine formaat van de kaartjes zijn de
cijfertjes en lettertjes bijna onleesbaar geworden.
Vanaf het tweede hoofdstuk wordt in alle vol
gende hoofdstukken een hoofdpersoon opgevoerd.
In het tweede hoofdstuk is dat Willem van Saef-
tinghe, die als lekenbroeder met de cisterciënzer
monniken meewerkte aan diverse droogmakin
gen. In het derde hoofdstuk is dat Andries Vier-
lingh, Zeeuw, dijkgraaf en schrijver van het
'Tractaet van dyckagie'. Andries komt erin naar
voren als iemand die de dingen recht voor zijn
raap zei. Door zijn heldere kijk op de waterstaat
kundige toestand van Nederland was hij vele
andere dijkgraven ver vooruit in zijn opvattingen
over het beheer en het onderhoud van dijken en
afwateringen. En hij schroomde niet om dijkgra
ven in zijn geschriften te betitelen als bijvoor
beeld "onduijtse quidam" als ze in zijn ogen iets
doms deden.
In de volgende hoofdstukken komen achter
eenvolgens Leeghwater, Cruquius, Beijerinck, Van
Foreest, Volker, Lely en Van Veen aan de orde. En
allemaal worden ze in levendige bewoordingen
ten tonele gevoerd, met van ieder personage zijn
karakteristieke hebbelijk- of onhebbelijkheden:
Nicolaas Cruquius, de geleerde die de wereld in
getallen wilde vatten; Adriaan Volker, de strenge
protestant uit Sliedrecht, de baggeraar van
wereldfaam die thuis ging eten ook al was hij in
koninklijk gezelschap; Cornelis Lely, de man van
de Afsluitdijk, maar ook huisvader, ingenieur en
minister, langs de kusten van de Zuiderzee alom
geëerd als de man die de overstromingen de baas
werd. (Mijn moeder, afkomstig van een boerderij
in de buurt van Kampen, sprak altijd met eerbied
over "Doctor C. Lely".) Johan van Veen, het
tegenovergestelde van een huisvader, met zijn
Deltaplan avant-la-lettre, een plan om de kustlijn
te verkorten en zo de risico's van overstromingen
te verkleinen, in concept klaar op 29 januari
1953, twee dagen voor de Ramp.
Het hoofdstuk over Johan van Veen is natuur
lijk ook het hoofdstuk over de Deltawerken, met
de Stormvloedkering in de Oosterschelde als
afsluiting. Hoewel dit deel van het hoofdstuk een
aantal mooie foto's van de constructie van de pij
lers bevat, kan ik me niet helemaal aan de indruk
onttrekken dat er bij dit hoofdstuk foto's geplaatst
zijn die toevallig voorhanden waren. Van de
werkschepen is alleen een foto van de Mytilus
(het schip met de trilnaalden, gebruikt voor stabi
lisatie van de bodem) opgenomen en er is een foto
van de Portunus (het onderwaterinspectievoer-
tuig dat met tv-camera's was uitgerust om te kij
ken of de onderwaterconstructies goed waren). Ik
kan me spectaculairder fotomateriaal voorstellen:
het hefschip Ostrea met een pijler in de hijsstel
ling, of de funderingsmattenlegger Cardium. Daar
moeten foto's van zijn.
Het negende en laatste hoofdstuk gaat over
het heden, of liever over de toekomst. Dit vind ik
het minste hoofdstuk uit het boek. Rooijendijks
filosofie over een veilig Nederland komt hier dui
delijk naar voren: hoge en brede dijken en het
komt wel goed met Nederland. Waarschijnlijk is
dat wel zo, maar dat neemt niet weg dat alterna
tieve methodes om Nederland veilig te maken en
te houden niet even goed of zelfs beter zijn.
Voortschrijdend inzicht gebaseerd op onderzoek
leert bijvoorbeeld dat we de dijken niet enorm
hoeven te verhogen wanneer we schorvorming
Boekbesprekingen
77