Standshuwelijken op het platteland van de Zeeuwse eilanden, 1835-1921 Jan Zwemer De Zeeuwse eilanden worden gerekend tot de plat telandsgebieden in Nederland waar de standsver schillen groot waren. Het bestaande beeld is dat van een sterk onderscheid tussen de standen of, met een latere term, 'sociale lagen'.1 Dit betekende dat het als minder gewenst werd beschouwd dat mensen uit twee verschillende standen met elkaar trouwden. Daarop waren natuurlijk altijd uitzonde ringen, maar in veel gevallen bepaalde de familie, waarschijnlijk ook de betrokkenen zelf en andere omgevingsfactoren zoals wie met wie omging, dat arbeiderszoons trouwden met arbeidersdochters en boerenzoons met boerendochters. Mochten er al eens arbeiderskinderen trouwen met kinderen van landbouwers, dan waren dat meestal kinderen van kleinere boeren.2 Comelis van Westenbruggc (1863-1953) trouwde in 1890 met Cornelia Fondse (1866-1922). Cornelis was de zoon van een arbeider die eerst marechaussee was en later postbode te Dui- vendijke. Cornelia was de dochter van een wegwerker. De foto is van 1910. Gemeentearchief Schouwen-Duiveland. SGP 0044. Op het hele Nederlandse platteland nam de mate waarin huwelijken tussen standgenoten gesloten werden, tussen 1880 en 1940 af. Een onderzoek uit 2005 waarbij zeven verschillende sociale lagen onderscheiden werden, toonde aan dat in de twintig jaar tussen 1840 en 1859 46 procent bin nen de eigen sociale laag trouwde, in de twee maal twintig jaar daarna 50 procent, tussen 1900 en 1919 39 procent en tussen 1920 en 1939 37 procent. Met name vanaf 1898 werd er minder in de eigen stand getrouwd.3 Vooral de stand van de boeren, maar ook die van de landarbeiders, kwam uit het onderzoek naar voren als groep waarin veel binnen de eigen sociale laag getrouwd werd (zie tabel 1). Voor de landarbeiders vloeide dit mede voort uit het feit dat zij in heel wat plattelandsgebieden een aan zienlijk deel van de bevolking vormden. Voor de boeren speelde mee dat voor het stichten van een boerengezin het nodig was dat 'tenminste een van de families, maar het liefst allebei, een boer derij, land of geld inbrengt.'" Tabel 1. Percentage standshuwelijken in het onderzoek van Van Leeuwen, Maas en Man- demakers, op basis van gegevens uit Friesland, Gelderland, Utrecht, Zeeland en Limburg, tussen 1840 en 1940 (drie van de zeven sociale lagen)5 sociale laag huwelijken in eigen stand in 1840- 1860- 1880- 1900- 1920- 1859 1879 1899 1919 1939 middenstand* 25 26 40 25 34 boeren, vissers 65 63 66 56 53 landarbeiders 55 68 72 62 56 lagere managers, vrije beroepen, klerken en winkelpersoneel De gegevens uit dit onderzoek die op Zeeland betrekking hebben, gaan over in totaal 1.154 huwelijken - de periode die geanalyseerd is voor deze provincie begint tien jaar eerder en eindigt tien jaar later. Ook in Zeeland blijken de boeren zoons tussen 1831 en 1899 voor het overgrote 88 Standshuwelijken op het platteland

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2010 | | pagina 10