genoemde dorpen en in Serooskerke werd de
landbouw vrij kleinschalig bedreven, in de
andere vier vrij grootschalig - de verschillen gol
den vanaf 1870 in sterkere mate dan eerder.
Onder de steekproefgemeenten zijn er met een
relatief langzaam groeiende bevolking tussen
1839 en 1899 (Zonnemaire, Zoutelande, 's Heer
Abtskerke) en één met een snel groeiende bevol
king (Wolphaartsdijk). De vier andere gemeenten
vertoonden een min of meer gemiddeld groei
tempo." Deze keuze betekent dat Schouwen-Dui-
veland oververtegenwoordigd is in de steekproef,9
maar dat biedt wel de gelegenheid dit eiland,
waarvan gezegd wordt dat de standsverschillen
er groot waren, te vergelijken met Midden-Zee
land. Ongeveer één derde van alle huwelijken in
deze acht gemeenten is onderzocht: steeds perio
des van zeven jaar met een tussenruimte van
twintig jaar. Verder zijn er geen zeven, maar drie
sociale lagen onderscheiden: boeren, arbeiders en
alle overigen tezamen.10 Deze categorie is 'mid
denstand' genoemd; ook predikanten en notabe
len behoren bijvoorbeeld tot deze categorie."
Tabel 2. Percentage van de huwenden in vijf
steekproefperioden in acht Zeeuwse gemeenten
behorend tot de boerenstand, de middenstand en
de arbeidersstand, 1835-1921
periode
1835-
1841
1855-
1861
1875-
1881
1895-
1901
1915-
1921
Mannen
boeren
290/0
240/0
290/0
250/0
280/o
middenstand
21
17
19
27
28
arbeiders
50
59
53
48
45
Vrouwen
boeren
370/0
280/o
280/o
30%
340/0
middenstand
14
14
19
16
20
arbeiders
49
58
53
54
47
Het stijgende aandeel van de niet-agrarische sec
tor in Zeeland vanaf I86012 zien we in de acht
steekproefgemeenten op het platteland terug in
het stijgende aandeel van de 'middenstand' onder
de huwenden (zie tabel 2). Na de jaren 1880
trouwden er echter veel meer mannen dan vrou
wen uit de middenstand op het platteland. Waar
schijnlijk trouwden dochters van middenstanders
naar verhouding veel met stedelingen, vertrokken
ze relatief veel uit Zeeland13 of bleven er meer
van hen ongetrouwd dan in de andere sociale
lagen. De cijfers van de eerste twee steekproefpe
rioden suggereren dat dat vóór de jaren 1860 ook
al zo was. Naarmate de middenstand een groter
aandeel in de bevolking kreeg, trouwden midden
standers méér in eigen stand. Tabel 3 laat zien dat
die neiging bij vrouwen heel wat sterker was dan
bij mannen uit de middenstand. Ook vóór de
omslag in de jaren 1860-1880 was dat al zo.
Johanna Bosschaarl (1895) met haar ouders Jozias Bosschaart
en Maatje Meijers, ca. 1920. Jozias had zich van arbeider
opgewerkt tot klein-landbouwer. In 1921 trouwde Johanna met
arbeiderszoon en werkman Lourens Vader (1898). Gemeente
archief Vlissingen. FA 12324.
Tabel 3. Huwelijken middenstandsmannen en mid
denstandsvrouwen in eigen stand als percentage
van alle huwelijken door middenstandsmannen en
-vrouwen14
periode
1835-
1841
1855-
1861
1875-
1881
1895-
1901
1915-
1921
middenstands
mannen
25%
290/0
320/o
330/0
420/0
middenstands
vrouwen
36
36
32
56
60
90
Standshuwelijken op het platteland