Bij de andere twee sociale lagen, die veel groter waren dan de middenstand, werd er naar verhou ding ook meer in eigen stand getrouwd. Dat was logisch, gezien de grotere beschikbaarheid van boerendochters voor boerenzoons die een bruid zochten en van arbeidersdochters voor arbeiders zoons die aan trouwen dachten. Het feit dat in veel dorpen de arbeiders het overgrote deel van de bevolking vormden, zorgde ervoor dat de arbeiders relatief het meest in eigen stand trouw den. Tabel 4. Huwelijken boeren in eigen stand en arbeiders in eigen stand als percentage van alle huwelijken door resp. boerenmannen en arbei- dersmannen15 periode 1835- 1855- 1875- 1895- 1915- 1841 1861 1881 1901 1921 boeren 670/0 680/o 65% 71o/o 66% arbeiders 73 83 79 84 75 Een zelfde inhaaleffect kan een rol gespeeld heb ben bij de hoge percentages voor het huwen in eigen stand door boeren en arbeiders in de jaren 1895-1901. Van een hogere gemiddelde leeftijd door uitstel van een huwelijk was toen echter amper sprake - de armoede trof gedurende de landbouwcrisis tussen 1880 en 1892 de arbeiders ook minder hevig dan rond 1850. Wanneer we de cijfers voor de verschillende combinaties van standen wat nader bekijken dan lijken de ver schillen tussen de jaren 1870 en de jaren 1890 echter vooral te maken te hebben met de geringe beschikbaarheid van middenstandsdochters op de plattelandse huwelijksmarkt. Boeren(zoons) trouwden amper nog met middenstandsdochters en naar verhouding zelfs wat méér met arbeiders dochters. Voor die laatsten meldden zich ook heel wat meer middenstanders als huwelijkspartner aan. Het aantal middenstanders dat een boeren dochter tot vrouw koos, verdubbelde zelfs. De verschillen tussen de cijfers voor standshuwe lijken in de vijf onderzochte perioden zijn niet erg groot. Bij de arbeiders lopen de fluctuaties nog het meest in het oog. In die sociale laag werd bij voorbeeld in 1855-1861 heel wat meer in eigen stand getrouwd dan twintig jaar tevoren. Mis schien was er sprake van een inhaalmanoeuvre na de hongerjaren tussen 1845 en 1852. Het aan deel van de arbeiders in het totaal aantal gesloten huwelijken was immers ook evenveel - tien pro cent - hoger dan twintig jaar tevoren, terwijl de leeftijd waarop getrouwd werd in 1855-1861 aan zienlijk hoger lag dan ervoor en erna - zie tabel 5. Ook het aantal huwelijken per 1.000 inwoners lag in deze periode hoog, zoals tabel 6 laat zien. Het ligt voor de hand dat onder de arbeiders die hun huwelijk vanwege armoede moesten uitstel len, het aantal arbeiders dat met een arbeiders dochter trouwde, oververtegenwoordigd was. Tabel 5. Gemiddelde huwelijksleeftijd tussen 1835 en 1901 in de steekproefgemeenten (teza men resp. 290, 381, 384 en 465 huwelijken)'6 Tabel 6. Aantal huwelijken per jaar per 1.000 inwoners in acht gemeenten, 1835-1921" periode van zeven jaar 1835- 1855- 1875- 1895- 1841 1861 1881 1901 gemiddelde leeftijd man 26,7 28,1 26,0 26,1 gemiddelde leeftijd vrouw 24,1 25,2 23,8 24,1 periode 1835- 1855- 1875- 1895- 1915- 1841 1861 1881 1901 1921 7,0 8,3 7,0 8,1 8,0 De lichte daling van het aantal standshuwelij ken in 1915-1921 ten opzichte van de periode twintig jaar eerder, lijkt daarentegen eerder het gevolg geweest te zijn van een gestegen aantal huwelijken tussen leden van de boeren- en die van de arbeidersstand. De groeiende midden groep had immers de neiging om juist méér onderling te huwen. Aan de toename van het aantal huwelijken tussen boeren- en arbeiders kinderen zal waarschijnlijk ook het ontstaan van een groep kleine boeren met een achter grond als los landarbeider bijgedragen hebben - de belangrijkste sociale ontwikkeling op de Zeeuwse eilanden in die jaren. Deze kleine boe ren van arbeidersafkomst vormden qua stand een brug tussen de gezeten boerenstand en de arbeiders in. Standshuwelijken op het platteland 91

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2010 | | pagina 13