f Akersloot tussen 1830 en 1900 wees uit dat de welva rende boeren voor 87% in de eigen stand trouwden, de middelgrote voor 61% en de kleine boeren voor 36% {totaal 173 huwelijken), D. Damsma en J. Kok, 'Inge droogde harten? Partnerkeuze en sociale reproductie in de 19e en vroeg-20e eeuw' in: J. Kok en M.H.D. van Leeuwen (red.), Genegenheid en gelegenheid. Twee eeuwen partnerkeuze en huwelijk (Amsterdam, 2005), 285-305. 3 M.H.D. van Leeuwen, I. Maas en K. Mandemakers, 'Het kiezen van een huwelijkspartner in Nederland 1840- 1940. De rol van de familie,' in: Kok en Van Leeuwen, 63-83. 4 Ibidem, 75, 81. 5 Ibidem, 74,; de toename van het huwen binnen de 'mid denstand' vanaf 1920 moet wel samenhangen met het feit dat deze sociale laag sterk groeide na dat tijdstip. 6 J. Kok, 'Vrijt daar je zijt', 40, grafiek 4; Uit de grafiek is af te leiden dat het ging om ca. 220 huwelijken van arbeiders, bij de andere categorieën is dat niet mogelijk. 7 Ibidem, 42, grafiek 5, Het ging om ca. 186 huwelijken van arbeiders. 8 Tussen 1830 en 1899 stagneerde de bevolking of groeide met minder dan 10 procent in 48 Zeeuwse gemeenten, terwijl ze in 22 gemeenten meer dan 10 procent harder groeide dan de gemiddelde bevolkingsgroei in Zeeland. In totaal waren er 109 gemeenten. De regio Tholen- Sint-Philipsland is niet in de steekproef opgenomen, omdat een deel van de huwenden er afkomstig waren uit Noord-Brabant, wat het zoeken naar de gegevens over de beroepen van de ouders sterk bemoeilijkt. Daarvoor is namelijk gebruik gemaakt van de website Zeeuwen Gezocht. 9 De drie gemeenten op Schouwen-Duiveland vormden 26% van de bevolking van het platteland van dat eiland in deze periode, de vijf gemeenten in Midden-Zeeland 9% van de plattelandsbevolking daar. 10 Met deze indeling in drieën volg ik A. Ilien en U. Jeggle, Leben aufden Dorf. ZurSozialgeschichte des Dorfes und Sozialpsychologie seiner Bewohner Opladen, 1978) 78-85, en D. Damsma en L. Noordegraaf'Standen en klassen in een Zuidhollands dorp' in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, december 1977, 243-268, aid. 258, 259. 11 Een moeilijkheid bij het ontdekken tot welke sociale laag iemand behoort, vormt de vermelding 'timmerman' en 'metselaar' in de huwelijksakten. Beide kunnen slaan op een zelfstandige, maar ook op een arbeider. In het alge meen is de plaats van een huwende in één van de drie sociale lagen bepaald door een combinatie van het eigen beroep en dat van de ouders, waarbij bij een relatief hoge leeftijd het eigen beroep zwaarder woog. Priester, Zeeuwse landbouw, 70, 71. H. Bras berekende aan de hand van een steekproef van 732 vrouwen uit de Bevelanden, Schouwen-Duiveland, Tholen en St. Philipsland dat hoe later in de 19e eeuw, hoe meer meisjes er naar de Hollandse steden gingen als dienstbode. Mededeling studiemiddag te Middelburg, 27-5-2005. Het aantal huwende middenstandsmannen was in de acht steekproefgemeenten voor de vijf perioden res pectievelijk 61, 66, 72, 125 en 159; Het aantal huwende middenstandsvrouwen respectievelijk 42, 53, 74, 73 en 105. Het aantal huwende boerenmannen was voor de vijf perioden respectievelijk 84, 92, 110, 105 en 151. Het aantal huwende arbeidersmannen respectievelijk 145, 223, 202, 225 en 233. De tabel leent zich niet voor rechtstreekse vergelijking met tabel 1.12. Naast de so ciale lagen van tabel 1.15 is er alleen nog de middenstand (1.14), in 1.12 zijn er naast deze drie, nog vier lagen die t niet in de tabel verwerkt zijn. De drie eerstgenoemde dorpen maakten 26% uit van de bevolking van het Schouwen-Duivelandse platteland, de vijf laatstgenoemde 9% van de bevolking van het plat teland van de Bevelanden en Walcheren. Het aantal huwelijken in de acht gemeenten tezamen was in de vijf perioden respectievelijk 304, 383, 471 en 535. In respectievelijk 14, 2,0, 6 en 2 gevallen kon van een huwelijk niet achterhaald worden in welke sociale laag beide partners thuishoorden. Hoe het aantal huwelijken per 1.000 inwoners kon schommelen o.i.v. de omstandigheden bewijst een splitsing van de eerste peri ode in tweeën: in 1835-1838 lag dit aantal in de acht gemeenten op 8,7 en in 1839-1841 op 6,5. Het totaal aantal huwelijken van boeren(zoons) was in de vijf perioden respectievelijk 22, 20, 35, 36 en 44; het totaal aantal huwelijken door arbeiders(zoons) respectie velijk 59, 82, 74, 107 en 87. Verslagen oeconomischen toestand, 245. Ibidem, 251. Het totaal aantal huwelijken van boeren(zoons) was in de vijf perioden respectievelijk 42, 40, 44, 48 en 66; het totaal aantal huwelijken door arbeiders(zoons) respec tievelijk 104, 166, 148, 176 en 186. In de vier grootschalige gemeenten trouwden er per 1.000 inwoners in de eerste vier perioden resp 1,6; 1,3; 1,2 en 1,3 boeren per jaar. In de vier kleinschalige gemeenten was dat resp. 3,0; 3,8; 3,4 en 3,4. In een vervolgartikel zal aandacht besteed worden aan de achtergrond van het ongehuwd blijven van mannen in het midden van de 19e eeuw op de Zeeuwse eilanden. 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 94 Standshuwelijken op het platteland

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2010 | | pagina 16