Aanwinsten september
ixll!
G.G. Trimpe Burger-Mekking
In het Bulletin, het orgaan van de Koninklijke
Nederlandse Oudheidkundige Bond (2010, 2/3),
staat het onderzoek van kasteelruïnes centraal;
ook een relatief nieuwe benaderingswijze, icono
logisch onderzoek, neemt een belangrijke plaats
in. De betekenis van het kastelenbouwprogramma
van Floris V van Holland tegen de West-Friezen
(1282-1289) wordt behandeld in het artikel 'Dat
huus stoet up viere pylare' (G. Bakker e.a.). Het
bouwprogramma bestaat uit vijf kastelen langs de
Westfriese Omringdijk. De totale militaire struc
tuur die Floris liet ontstaan, wordt in de behande
ling meegenomen. Verder de historische, de alle
gorische, symbolische en esthetische betekenis
van het vierhoekige kasteeltype.
Een artikel van Ch. Emstede geeft een impres
sie van de Nederlandse omgang met ruïnes, op
basis van de casus Nederhemert. T. Bauer wijdt
een stuk aan de geschiedenis en consolidatie van
kasteel Valkenburg in Zuid-Limburg, en vervol
gens schrijft J. Soentgerath over de hoofdvleugel
van Valkenburg.
Westerheemhet tijdschrift voor de Nederlandse
archeologie, is een speciaal nummer (april 2010)
over de 'Vlaardingen-cultuur', die vanaf de ont
dekking van een vuurstenen bijl in 1958 een
sterke band met Westerheem heeft. De Vlaardin
gen-cultuur (3500-2500 v. Chr.) is te bezien als
een soort natte tegenhanger van de veel beken
dere hunebedden- of Trechterbekercultuur. Eerst
genoemde kunnen we beschouwen als passend bij
een West-Nederlands thema als het wonen in de
delta, terwijl de Trechterbekercultuur symbool
staat voor bewoning op de droge noordelijke
zandgronden.
De naam Vlaardingen-cultuur is ontstaan
door de grote omvang van het onderzoek in de
jaren 1959-1964, georganiseerd door het Amster
damse Instituut voor Prae- en Protohistorie en
financieel gesteund door de gemeente Vlaardin-
gen. Deze special laat zien hoeveel nieuwe kennis
er verkregen is in de afgelopen vijftig jaar. De
archeologie staat niet stil: steeds worden nieuwe
methoden ontwikkeld die een beter of ander beeld
over de Vlaardingen-cultuur opleveren, zoals
DNA-onderzoek, isotopen- of misschien micro-
morfologisch onderzoek.
Het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letter
kunde (2010,1) opent met een stuk van J. van
Driel: 'Verheven vorm. Middelnederlands proza
tot circa 1300'. De prozavorm kent binnen de
Nederlandse literatuur een voorgeschiedenis die
teruggaat tot vóór de dertiende eeuw. Deze onge
bonden vorm werd vooral gebruikt voor literatuur
over serieuze en gewijde zaken, zoals preek, brief,
traktaat of visioen. Uiteenlopende factoren waren
doorslaggevend voor het gebruik van proza: naast
genre en thematiek speelde scholing van het
lezerspubliek bijvoorbeeld een rol. Ook persoon
lijke smaak en schrijfvaardigheid van de auteurs
waren bepalend. De verschillende redenen van
het gebruik van proza behandelt de auteur van dit
artikel onder andere aan de hand van Jacob van
Maerlant, die binnen de formele ontwikkeling
van de Middelnederlandse literatuur een sleutel
positie lijkt te hebben ingenomen. Hij was goed
vertrouwd met proza, gezien de werken die hij
vertaalde, maar toch schreef hijzelf steevast in de
versvorm. Ook zijn navolgers als Lodewijk van
Velthem en Jan Boendale schreven in de vers
vorm.
E. Coussé schreef het stuk 'Grammaticalisatie
in de ambtelijke formule 'zoals voorzeid is". De
auteur geeft argumenten om te bewijzen dat het
stereotype taalgebruik in ambtelijke teksten zich
goed leent voor taalkundigen die de geschiedenis
van het Nederlands willen onderzoeken. Deze
teksten geven namelijk meestal een juiste vermel
ding van plaats en datum, wat van essentieel
belang is om taalveranderingen precies in tijd en
ruimte te kunnen situeren.
Jaarboek 2009 van het Limburgs Geschied- en
Oudheidkundig Genootschap bevat een artikel
van G.H.A. Venner: 'Het hof van Gelder te Roer
mond 1580-1794'. De auteur beschrijft het Hof
van Gelder tegen de achtergrond van de staat
kundige geschiedenis. In 1543 kwam het hertog-
Aanwinsten
111