Terwijl aan de meeste bijdragen een uitge
breide literatuur- en archiefstudie ten grondslag
ligt, is het hoofdstuk van PZC-verslaggever Jan
van Damme gebaseerd op onderzoek van een
aantal binnen- en buitenlandse kranten. Wat
hebben kranten als de Middelburgsche Courant en
de Morning Chronicle ons te vertellen over de
oorlogshandelingen en hoe stonden de betrokken
partijen tegenover de expeditie? Het zijn vragen
waarop de auteur aan de hand van uitvoerige
citaten een antwoord probeert te geven. De vraag
is echter of het wel mogelijk is om op dit soort
vragen een eenduidig antwoord te geven. Moetje,
om de betrouwbaarheid en representativiteit van
dergelijke berichten na te gaan, niet op zijn minst
weten door wie de kranten zijn geschreven, in
welke oplagen ze zijn verschenen en door welk
publiek ze werden gelezen? Verder zul je moeten
onderzoeken hoe de journalisten in die tijd aan
hun informatie kwamen. In hoeverre is een krant
uit die tijd een spreekbuis van de publieke opinie?
Pas als je deze vragen stelt en een poging doet ze
te beantwoorden, ben je misschien in staat ant
woord te geven op de vraag wat het belang is
geweest van de pers in de oorlog. Van Damme
gaat hier echter nauwelijks op in en dat is jam
mer. Nu blijven zijn conclusies over de berichtge
ving in de pers vaag en discutabel. 'Uitsluitsel
over de visie van de Zeeuwen op de invasie moet
toch van de invallers zelf komen', stelt Van
Damme, en hij gebruikt daarvoor een tweetal
artikelen uit de Morning Chronicle en de Bell's
Weekly Messenger om tot de conclusie te komen
dat de Zeeuwen niet zaten te springen om de
komst van de Engelsen. Ongetwijfeld juist, maar
tevens een bewering die niet kan worden
gestaafd.
Het laatste hoofdstuk bevat een groot aantal,
voornamelijk Engelstalige, documenten met oog
getuigenverslagen en berichten uit de eerste hand
over de gebeurtenissen in Zeeland in 1809. Ze
zijn grotendeels opgespeurd in Britse archieven
(Kew en Edinburgh) en vormen voor de historicus
een uiterst informatieve bron. Ik had echter meer
willen weten over de criteria die de samensteller
bij de selectie ervan heeft gehanteerd. Enthoven
schrijft dat het slechts om een 'kleine selectie
documenten' gaat, die als doel heeft 'om een
overzicht uit de eerste hand te geven van de
Britse expeditie naar de Schelde.' Ik had meer
contextuele informatie gewild, bijvoorbeeld over
de standplaatsgebondenheid en identiteit van de
schrijvers, al was het alleen maar om de betrouw
baarheid van dergelijke documenten vast te stel
len. Historische documenten - of het nu om offi
ciële rapporten, memoranda, brieven of
dagboeken gaat - worden niet zo maar geschre
ven en bewaard, maar dienen een specifiek doel
en hierbij gaat het vaak om een rechtvaardiging
van het eigen optreden. Zo lijkt de uitgebreide
brief die de Britse opperbevelhebber Chatham aan
zijn koning schrijft en waarvoor in het boek maar
liefst zeven bladzijden zijn ingeruimd, niet veel
meer dan een verhulling van zijn falend leider
schap. Het feit dat de brief twee maanden na de
expeditie is geschreven (oktober 1809) en pas in
februari 1810 aan de koning werd aangeboden,
geeft bovendien te denken over de betrouwbaar
heid van het document.
Deze kritische noten nemen niet weg, dat ik
Een haven te vereen mooi boek vind, fraai geïl
lustreerd en buitengewoon informatief. Kortom,
een aanrader voor iedereen die de geschiedenis
van Zeeland een warm hart toedraagt en geïnter
esseerd is in de gebeurtenissen van ruim twee
honderdjaar geleden die onze provincie in vuur
en vlam hebben gezet.
Albert L. Kort
G.J. Lepoeter/A.H. Teeuw. Marinus Nathanaël de
Broekert, heel- en vroedmeester. Een verloskundige
praktijk op het Zeeuwse platteland (1824-1871);
weergave, analyse, beschouwingen. Kapelle/Dord-
recht 2010. 468 biz., ill., foto's. ISBN 978-90-
814786-1-8. 29,50.
In juni 1840 noteerde Marinus de Broekert in zijn
partusboek: 'Den 5 Junij verloste van eene doode
114
Boekbesprekingen