bomen, stammen, kruiden, bloemen, vrugten, en uitwassen Etc, in acht delen door J.H. Weinmann, met een register van J. Burmannus, bekend als Weinmanns kruidboek (Amsterdam 1736-1748). Behalve boeken over planten en bloemen bezat Baster ook werken over tuinaanleg en -onderhoud. Hij beschikte bijvoorbeeld over de Bloemtuin in de winter (Amsterdam 1718), de anonieme Nieuwe Nederlandsche hovenier (Amsterdam 1735) en Het volmaakte burger-thuinboek (Delft 1769). Om de fruitbomen tegen de tuinmuren van Het Zonnehof goed te kunnen onderhouden, kon Baster voor advies terecht bij J. Goethals' De snoeikonst der Ooft- of Vruchtbomen, Regelmaatig ontworpen (Amsterdam 1731), een werkje over de vormsnoei van leifruitbomen. Van de Leeuwarder hovenier J.H. Knoop, een zeer gezaghebbende bron op tuingebied, had hij diens handboek over appels en peren Pomologia (1758), de Beschouwende en werkdadige hovenier- konst (1753) en Beknopte hovenier (1762). Niet alleen Nederlandse maar ook diverse bui tenlandse handboeken maakten deel uit van Bas- ters bibliotheek. Het bekende Engelse werk over de verzorging van bloemen van Robert Furber, The Flower Garden Displav'd (Londen 1734), was er te vinden, evenals kwekerscatalogi en diverse edities van het boek van de nog te noemen Philip Miller. Aan Franse en Franstalige werken bezat hij onder meer Lejardinier solitaire (Brussel 1749), van H.L. Du Hamel de Monceau in vertaling De nieuwe wijze van landbouwen in vier delen (Amsterdam 1762-1765), diens Traité des arbres et arbustes (Parijs 1755), La physique des arbres (Parijs 1758) en Traité des arbres fruitiers (Parijs 1768), en Le pratique du jardinage van R. Schabel (Parijs 1770). Het uit het Duits vertaalde werk van G.A. Agricola stond ook in de kast: Nieuwe en ongehoorde dog in de natuur welgegronde queek-konst van boomen, heesters en bloemgewassen (Amsterdam 1719). Een van de belangrijkste Nederlandse hand boeken op tuingebied, de Byzondere Aenmerkingen over het aenleggen van pragtige en gemeene Land huizen, Lusthoven, Plantagien en aenklevende cieraeden van de Leidse lakenkoopman Pieter de la Court van der Voort, had Baster in zijn collectie, een editie uit 1737 en een uit 1766. Dit is samen met het eerder genoemde boek van Dezallier dArgenville het enige in Basters bibliotheek dat ook uitgebreid over de vormgeving van tuinen gaat. De nadruk in de bibliotheek lag sterk op de deter minatie en verzorging van planten. Wel had Bas ter de nodige prenten van tuinen in Frankrijk en Engeland en een boekje, getiteld Labirynthe de Versailles en 39 planches (Parijs 1693), die hij ter plaatse als souvenirs zal hebben gekocht. Het bovenstaande is niet meer dan een kleine greep uit de collectie. De verzameling botanische en horticulturele boeken in Job Basters collectie en zijn contactpersonen hadden een al even internationale oriëntatie als de andere catego rieën in de bibliotheek en het netwerk van geleer den met wie hij correspondeerde. Dit geeft de indruk dat op deze gebieden zijn kennis en werk zaamheid van een even hoog niveau waren als op dat van zijn medische professie. Als botanicus en bioloog profileerde Baster zich in de zesdelige reeks boekjes onder de verza meltitel Natuurkundige uytspanningen, die van 1759 tot 1765 verschenen bij uitgever Jan Bosch in Haarlem. De uitgave mikte op een internationaal publiek, want er verscheen ook een Latijnse versie van de reeks. Tijdens zijn studiereis in Engeland in 1732 had Baster de beroemde botanicus Philip Miller (1691- 1771) ontmoet. Deze was superintendent van de befaamde Chelsea Physic Garden in Londen en auteur van enkele succesvolle horticulturele boe ken, waaronder het Gardeners Dictionary (Londen 1731). Dit was ten tijde van Basters ontmoeting met hem juist uitgebracht. Het zou nog verschil lende malen worden heruitgegeven en in 1745 in het Nederlands verschijnen.24 De geleerden bleven jarenlang corresponderen en de gedetailleerde informatie over de omstandigheden op Schouwen, opgenomen in een artikel van Miller over meekrap uit 1758, zal vast en zeker van Baster afkomstig zijn geweest.25 De Engelse botanicus noemde een jaar later een plant naar zijn Zeeuwse collega: Bas- teria. Deze raakte ook onder andere namen bekend, totdat Linnaeus om de verwarring op te lossen er de naam Calycanthus floridus aan gaf. Baster had een exemplaar van deze zogeheten specerijplant in zijn tuin. Op zijn beurt droeg Baster het vierde deeltje van de Natuurkundige uytspanningen, dat in 1762 verscheen, op aan Miller. Nadat Baster in 1764 door een ongeval zijn lin keroog had verloren, was hij niet meer in staat om onderzoek met lenzen en microscopen te doen. In plaats daarvan legde hij zich toe op het vertalen van buitenlandse publicaties. Het hoogtepunt van Een theater voor 'turnoefeningen' 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2011 | | pagina 13