Aanwinsten juni G.G. Trimpe Burger-Mekking In De MaasgouwTijdschrift voor Limburgse geschiedenis en archeologie (2011, 1), wordt de wordingsgeschiedenis van de Limburgse schutte rijen beschreven door L. Wolters. In de dertiende en veertiende eeuw kwam het schutterswezen tot bloei in steden van Vlaanderen en Brabant. De schutterijen vervulden toen een rol in de verdedi ging van de stad en kenden ook sociale en kerke lijke verplichtingen. Uit die tijd dateren de land juwelen, waar niet alleen het schieten van belang was maar ook de presentatie van het schutters gilde. Daarnaast werden toneelstukken opgevoerd door rederijkers die aan de schutterijen verbonden waren. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond het schuttersfeest waarbij schutte rijen uit verschillende plaatsen wedstrijden orga niseerden om hun krachten met elkaar te meten. L. Verhart beschrijft een bronzen kokermes, gevonden in Stevensweert, dat jarenlang werd gebruikt als briefopener zonder dat iemand de grote betekenis ervan inzag. Bronzen messen dateren uit de tijd van de urnenvelden en de Vroege Ijzertijd (1100-600 v.Chr.). F. Coenen vertelt over een vijftiende-eeuwse schipmolen bij Linne aan de Maas, een op een schip geplaatste watermolen waarvan het rad werd aangedreven door het stromende water van de rivier. In het Maastrichts Mirakelboek van 1753 staat een twintigtal wonderen beschreven bij lamme en kreupele kinderen. De verschijnselen tonen veel overeenkomst met die van de Engelse ziekte. H. van den Broek bespreekt aspecten van deze won deren. De Vrije Fries, het jaarboek 2010 van het Konink lijk Fries Genootschap voor geschiedenis en cul tuur, biedt weer een keur aan interessante artike len over verschillende maar altijd Friese onder werpen. Het verleden is niet iets dat onverander lijk vastligt, onze herinnering verandert namelijk ook en het heeft zin om te kijken hoe dat proces verloopt. K. Kuiken gaat de memoriecultuur van het Bildt nader bekijken om te zien hoe het beeld van de bewoners van het verleden veranderde in de loop van de tijd. H.Th. Colenbrander onderzoekt een van de bekendste gebeurtenissen uit het Bildtse verleden: het huwelijk tussen Rembrandt van Rijn en Sas- kia van Uylenburgh. Hij komt tot verrassende conclusies, onder andere over de juiste datering van dit huwelijk. De welstand - of liever de armoede - van grondwerkers in Schoterland in de periode 1700 tot 1920 wordt onderzocht door M. Knibbe. J. de Kater bespreekt de opdracht van koning Willem I aan Albert ten Broecke Hoekstra: een nieuwe editie maken van de tekst van Reinaert de Vos. Ten Broecke Hoekstra was een achttiende- eeuwse orangist die zich in begin negentiende eeuw ontpopte tot taalgeleerde van betekenis. Af en toe duikt er weer werk op van onbe kende dichters, zoals van Cornelis Nijdam uit Irn- sum, boer en dichter. Zijn werk wordt in dit jaar boek besproken door S. Schouwstra en H. Nijdam. Tot slot een interessante autobiografische schets van de bekende beeldhouwer Pier Pander (1864-1919), opgegroeid in Friesland. Hij vestigde zich in Rome, maar kwam elk jaar naar Nederland om bij opdrachtgevers thuis portretten op te zet ten die hij in Rome verder zou uitwerken (auteur M. Broersma). Het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letter kunde (2011, 1) bevat een artikel van M. van Her ten, 'Een codicologische beschrijving van de ver zameling Trou Moet Blijcken'. Haarlem heeft in totaal drie rederijkerskamers gekend. Rond 1600 werkten verschillende kopiisten aan het verzame len en kopiëren van rederijkerstoneel van de eigen maar ook van andere kamers. We kennen nu hun werk als één verzameling: de verzameling Trou Moet Blijcken. In dit artikel wordt het ont staan van de collectie beschreven, en hoe die col lectie gebruikt werd door verschillende onderzoe kers. Het is de omvangrijkste van de handschrift verzamelingen rederijkersliteratuur: tien banden met 118 bewaarde spelen. Van S. Huigen is het stuk 'Woest land en aards Paradys, Francois Valentyns geografie van 76 Aanwinsten

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2011 | | pagina 42