Ze Jonge vrouw in protestantse dracht, Zuid-Beveland, ca. 1890. Foto: Jacobus Johannes Quist (1846-1918), Goes. Zeeuwse Bibliotheek, Beeldbank nr. 59232. wat natuurlijk ook veel meer huwende boeren- (zoons) opleverde. Toch wijst het geringere aan deel van de arbeiders onder de huwenden op het opklimmen van arbeiders tot de status van zelf standig landbouwer - arbeiders zochten er echter vooral hun toevlucht in de sterk opkomende mid dengroepen. Wanneer landarbeiders of middenstanders zich erop toelegden om klein-landbouwer te wor den, lag het voor de hand dat zij terugvielen in het traditionele 'agrarisch-ambachtelijke' cul tuurpatroon en dus wachtten met trouwen tot zij genoeg hadden gespaard om land te pachten. Dit patroon zien we terug in tabel 3: op westelijk Duiveland daalde de huwelijksfrequentie na 1870, op Oost-Schouwen waar ze altijd laag was geweest, kon ze nog stijgen. De stijgende huwe lijksleeftijd in westelijk Duiveland - onder zowel arbeiders als boeren - past in dit beeld (zie tabel 5), de eveneens stijgende leeftijd van huwende arbeiders in Oost-Schouwen na 1879 bevestigt het hiervoor geuite vermoeden dat proletarisering en de-proletarisering daar beide een rol speelden. Ook in de oostelijke Zak van Zuid-Beveland daalde de huwelijksfrequentie na 1870 en schom melde de gemiddelde huwelijksleeftijd tussen 1850 en 1880 heen en weer; mogelijk was vooral dat eerste een teken dat de de-proletarisering er een substantieel verschijnsel zou worden. Op Walcheren ten slotte bleef de huwelijksleeftijd dalen, het duidelijkst onder arbeiders en akker bouwers. De akkerbouwers en vanaf 1870 ver moedelijk ook de veetelers profiteerden van de uitstekende conjunctuur voor de landbouw in deze jaren, de arbeiders proletariseerden. Het was diezelfde goede conjunctuur die ervoor zorgde dat boerenbedrijven gesplitst kon den worden18, misschien wel een voornamere oor zaak van de toename van het aantal landbouwers onder de huwenden dan de door mij voor enkele gebieden veronderstelde de-proletarisering. Wat ervoor pleit om die veronderstelling te handhaven is vooral de stagnerende huwelijksfrequentie in de onderzochte zestien gemeenten; huwelijksfre quentie wordt door Van Poppel en Nelissen beschouwd als een maatstaf die mede een uit drukking is van de huwelijksleeftijd als indicator voor sociaal-economische bepaaldheid van het huwelijksgedrag. Tussen 1850 en 1880 bleef deze globaal steken op zes a zeven huwelijken per dui- Tabel 6. Gemiddelde huwelijksleeftijd mannen bij eerste huwelijk, in twee akkerbouw- en drie veeteettgemeenten in centraal Walcheren, in vier gemeenten in Oost-Schouwen en twee op westelijk Duiveland, arbeiders en boeren Walch. akkerbouw Walch. veeteelt Oost-Schouwen West-Duiveland arbeiders boeren arbeiders boeren arbeiders boeren arbeiders boeren 1850-59 1860-69 1870-79 26,7 jr. 27,2 25.5 28,2 25,9 25,2 28,6 26,4 27,0 26,5 28,9 27,2 26,2 26,4 27,6 27,4 27.0 27.1 27,2 26,4 27,2 27,5 29,9 29,2 92 Huwelijken in de negentiende eeuw

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2011 | | pagina 14