Boekbesprekingen
Arie van Steensel, Edelen in Zeeland. Macht, rijk
dom en status in een laatmiddeleeuwse samenle
ving, Hilversum 2010. Uitgeverij Verloren. 492 blz.
ISBN 978-90-8704-185-4. Dissertatie Leiden.
Verschenen in het kader van het door NWO gefi
nancierde onderzoeksproject 'Burgundian Nobility.
Princely Politics and Noble Families, ca. 1430-
1530'. 47,-.
Het graafschap Zeeland, hoewel nooit zelfstandig
en tot 1323 (Verdrag van Parijs; toegewezen aan
de Hollandse graven) een bron van conflicten
tussen de Hollandse en Vlaamse graven, nam een
bijzondere plaats in binnen de Bourgondisch-
Habsburgse Nederlanden, waartoe het sedert 1433
behoorde. Gelegen tussen de Grevelingen, de
Oosterschelde en de Honte was het een klein en
redelijk overzichtelijk gebied, dat economisch
belangrijk was voor Brabant, Holland en Vlaan
deren en dat zich goed leende voor een regionale
detailstudie. De auteur heeft ervoor gekozen een
collectieve biografie van de te beschrijven groep,
de Zeeuwse adel, samen te stellen met behulp van
een drietal 'controlejaren' (1431, 1475, 1535),
waarvan de gegevens zijn opgenomen in de bijla
gen. Na een woord vooraf en een inleiding valt
het werk van Van Steensel uiteen in drie delen.
Ieder deel bevat een aantal paragrafen, die elk
steeds van een conclusie worden voorzien, het
geen de overzichtelijkheid zeer bevordert. Uit de
conclusies heeft de auteur een uitstekende slotbe
schouwing samengesteld.
In het eerste deel wordt onderzocht wat adel
dom inhield en wie edelen waren (de vier groot
ouders moesten van adel zijn). In deel twee
komen rijkdom en macht van de edelen (inkom
sten uit ambachten, tienden, grondbezit, ambte
lijke en militaire functies) aan de orde. Tevens is
onderzoek gedaan naar hoe de adel als sociale
categorie zich in politicis verhield tot vorst en
volk. In deel drie worden de maatschappelijke
verschijningsvormen van adeldom behandeld.
Van Steensel komt tot de conclusie dat zich tus
sen 1400 en 1550 geen radicale omwenteling in
de sociale positie van de adel heeft voltrokken,
zoals nog dikwijls wordt aangenomen. Wel von
den graduele verschuivingen in de samenstelling
van de adellijke populatie, de politieke en econo
mische macht en de betekenis van adeldom als
levenswijze plaats. Omstreeks 1540 had de
Zeeuwse adel een ander karakter dan een eeuw
daarvoor. Het aantal lagere edelen in Zeeland was
afgenomen, onder andere omdat men dikwijls de
kosten voor het handhaven van de status niet
meer kon of wilde opbrengen.
Een kleine groep edelen, de hoge adel, zoals
de familie Van Borsele, heren van Veere, onder
scheidde zich van de rest door een omvangrijk
ambachtsbezit, hoge heerlijkheid, en bestuurlijke
en militaire ambten. Zij waren meer internatio
naal georiënteerd, hetgeen onder meer is terug te
vinden in de huwelijkspolitiek en de belangstel
ling voor een bovengewestelijk adelsnetwerk en
functies aan het hof. Door de gevoerde huwelijks
politiek kregen steeds meer niet-Zeeuwse edelen
vaste voet in Zeeland. Genoemde ontwikkeling is
goed te volgen in het Cartularium van de heren
van Veere uit het geslacht van Borsele. Bij de
modale adel onderscheidt Van Steensel twee cate
gorieën; zij die actief waren op allerlei terreinen,
maar geen ambtelijke loopbaan in vorstelijke
dienst nastreefden (Van de Maalstede, Van
Renesse) en de families met generaties ambtena
ren in dienst van de vorst. Zij huwden met telgen
uit andere, gelijksoortige families, of uit de stede
lijke elites (Van den Abeele, Blois van Treslong).
Toch valt te constateren dat de bestuurlijke macht
en de politieke invloed van de Zeeuwse adel in de
onderzochte periode afnam. In de bestuurlijke
instellingen in Den Haag, Brussel en Mechelen
treft men steeds minder leden van de Zeeuwse
adel aan, terwijl regionale en lokale ambten
allengs meer worden vergeven aan niet-adellijken
(opkomst van de professionele ambtenarij, toene
mende invloed van de steden).
De betekenis van adeldom verandert. Edelen
die op het slagveld door de vorst worden gerid
derd, komen na 1500 nauwelijks meer voor. Rid
derslag in de zestiende eeuw wordt meer een
beloning voor trouwe bestuurlijke dienst. De
Boekbesprekingen
113