hogere adel identificeert zich in de late vijftiende
eeuw met de zich vormende Bourgondisch-Habs-
burgse staat. De lagere adel krijgt steeds meer
contacten met het stedelijk patriciaat en de niet-
adellijke ambtenarij. Toch kan volgens Van
Steensel worden gesteld dat tot in de eerste helft
van de zestiende eeuw edelen het openbare leven
in Zeeland beheersten. Als groep behielden zij
hun politieke en sociaal-economische dominantie
in de samenleving, ondanks nivellering door
staatsvorming, verstedelijking en commercialise
ring. De politieke en sociaal-economische ont
wikkelingen in de late middeleeuwen brachten
derhalve geen plotselinge en radicale breuk
teweeg in de adellijke wijze van bestaan.
Ik heb de dissertatie van Van Steensel met stij
gende bewondering gelezen. Hij is erin geslaagd
de soms ingewikkelde materie helder voor het
voetlicht te brengen, met daarbij een uitstekend
gebruik van het beschikbare bronnenmateriaal.
Wellicht is de invloed van de Zeeuwse steden,
zeker in de zestiende eeuw, iets ondergewaar
deerd. Voor eenieder die in de Zeeuwse geschie
denis tussen 1300 en 1600 is geïnteresseerd, is
het boek een aanrader.
H.J. Vader
Jan de Jonge, Van Hoogstammen en Land en Heren
van Stand, Stichting Vrienden van het Fruitteelt
museum/Heemkundige Kring De Bevelanden,
Kapelle/Goes 2010, 112 blz., geïll. in zwart/wit,
ISBN 978-90-70298-26-5. 10,-. Verkrijgbaar bij
de boekhandel, het Fruitteeltmuseum (Kapelle) en
het Historisch Museum De Bevelanden (Goes).
Het tot economische bloei komen van de fruitteelt
op Zuid-Beveland, eind negentiende, begin twin
tigste eeuw, is geen uniek verschijnsel, evenmin
als het feit dat de motor achter een dergelijke eco
nomische ontwikkeling bestond uit enkele kapi
taalkrachtige families. In Oost-Groningen waren
het bijvoorbeeld de families Hooites en Beukema
die in de tweede helft van de negentiende eeuw
de strokartonfabricage tot bloei brachten en via
banden met de familie Scholten ook een belang
hadden in de aardappelzetmeelfabricage. In
Twente was dit in dezelfde periode het geval in de
textielindustrie met namen als Van Heek, Jan-
nink en Blijdenstein. Innovatieve ontwikkelin
gen, gefinancierd door een aantal 'durfkapitalis-
ten': een kleine groep families die de financiële
mogelijkheden hadden om economische initiatie
ven te ontwikkelen, en de gedrevenheid om dat te
doen. Deze families hadden haast vanzelfspre
kend nauw contact met elkaar.
In dat licht bezien is De Jonges boek niet
opzienbarend. Wat het interessant maakt, is dat
de fruitteelt al eeuwenlang bestond in Zuid-Beve
land, De Jonge spreekt van vóór 1600, maar dat
rond de vorige eeuwwisseling deze sector ontwik
keld werd tot een winstgevende economische
activiteit. Bij de genoemde industriële activiteiten
in het noorden en oosten van het land ging het
om nieuwe producten (strokarton, aardappelzet
meel) of nieuwe technieken (de stoomweverij). In
het geval van de fruitteelt ging het om areaalver
groting, investering in veredeld plantgoed en
mechanisatie, en verbetering van de afzet van het
product. Dat vergt kapitaalinput, van mensen die
dat kunnen en willen. En omdat een initiatief-
zoals het oprichten van de Zeeuwsche Fruitteelt
Maatschappij - zelden op zichzelf staat, komen
we in wisselende samenstelling steeds dezelfde
namen tegen. De meest voorkomende (Zuid-Beve-
landse) namen in het boek zijn Van den Bosch,
Lenshoek, Kakebeeke, Van der Have en Fransen
van de Putte. Leden van deze families hadden in
veel economische activiteiten op Zuid-Beveland
een vinger (vaak een dikke vinger) in de pap, ze
waren landeigenaars, rentmeesters, bankiers. Ze
hadden behalve belangen in de fruitteelt, ook
belangen in de oesterteelt, de meekrapteelt, de
suikerproductie. Kortom, er waren in het begin
van de twintigste eeuw weinig activiteiten in
Zuid-Beveland en ook daarbuiten waar deze
families zich niet mee bezighielden.
Het boek van De Jonge laat zien dat, achteraf
bezien, de bemoeienis van deze kapitalistische
114
Boekbesprekingen