-
gemeenteraadsleden op het platteland - bijna uit
sluitend vooraanstaande landbouwers - niet lan
ger benoemd maar gekozen uit de welgestelde
inwoners. Voor het verkrijgen van een meerder
heid was dus enige vorm van eenstemmigheid
vereist en dat noodzaakte de welgestelde boeren
misschien tot het aanhalen van de vriendschaps
banden en als gevolg daarvan de familiebanden.
Het is bekend dat op boerenvisites functies ver
deeld en vacatures opgevuld werden maar ook
huwelijken gearrangeerd.7 In de tabel zijn de
geboorteplaatsen vergeleken van de huwenden in
gemeenten uit ons onderzoek met een met Oost-
kapelle qua grootte vergelijkbare (boeren)bevol-
king. Bijzonder overtuigend zijn de cijfers voor de
drie andere gemeenten echter niet. Of het een
algemener verschijnsel betreft dan wel een geïso
leerde ontwikkeling te Oostkapelle, blijft dus
onzeker. De politieke opwaardering van de boe
renstand als kiezers van de gemeenteraden kan in
elk geval het standsbesef bij de landbouwers heb
ben vergroot.
Zorg voor familieleden
Net als op centraal Schouwen-Duiveland waren
op centraal Walcheren in de jaren zestig de land
bouwers oververtegenwoordigd onder de onge-
huwden tussen 25 en 45 jaar. Het gold echter
alleen degenen die later nog zouden trouwen:
daarvan waren er 48 procent boerenzoons, ter
wijl die van de huwenden 39 procent uitmaakten.
Bij degenen die ongehuwd bleven, 33 mannen,
waren daarentegen de middengroepen met negen
personen oververtegenwoordigd. Eén arbeider en
één middenstander die ongehuwd bleven, eindig
den hun leven als landbouwer. Dat geeft aan dat
het streven naar de status van boer ook in de
andere standen invloed kon hebben. Een van de
ongehuwden te Oostkapelle was de overgrootva
der van de auteur, landarbeider Jacob Zwemer
(1836) die pas in 1873 trouwde. Jacobs vader was
al in 1839 overleden en had zijn zoon een stukje
land nagelaten uit de nalatenschap van zijn eigen
moeder, de dochter van een gegoede boer. Ver
moedelijk spaarde Jacob tijdens de jaren vijftig
en zestig geld voor het huis dat hij rond 1873, een
jaar na de dood van zijn moeder, liet bouwen en
dat hij vervolgens met zijn vrouw betrok. Van
een neef van hem, kleermaker Bram Zwemer
(1843), is met zekerheid bekend waarom hij pas
op latere leeftijd trouwde, in 1886: "Toen zijne
eigene moeder, en later eene andere moeder weg
genomen werden bleef hij bij zijnen vader, een
hulp en steun en troost in zijnen ouderdom; zich
terug houdende van een eigen huisgezin om dat
van zijnen vader op te houden."8
De zorg voor naaste familieleden zal in meer
gevallen van ongehuwd blijven - ook definitief -
hebben meegespeeld. Tot de vijftien mannen tus
sen 25 en 45 jaar die in 1862 ongehuwd waren in
de drie veeteeltgemeenten Grijpskerke, Meliskerke
en Sint Laurens en dat ook bleven, behoorden
twee broers - arbeiders - die bij hun twee onge
trouwde zussen woonden. Twee boerenzoons dre
ven hun respectievelijke boerderijen met en voor
een jongere broer en zus. Een ander van de vijf
tien was smid en dreef een smederij met zijn
getrouwde broer, weer een ander woonde in bij
zijn getrouwde broer met wie hij de boerderij
deelde. Eén landbouwer bleef achter op de ouder
lijke boerderij terwijl zijn broers vertrokken. Vier
boerenzoons, onder wie de al genoemde Cornells
Janse, waren inwonend knecht en woonden dus
niet meer thuis. Een boerenzoon, twee arbeiders
en een wagenmaker overleden op respectievelijk
Tabel 5. Huwelijken tussen boerenzoons en boerendochters naar geboorteplaats van beiden,
Oostkapelle, Serooskerke, Grijpskerke en Baarland, per decennium, 1830-1879
Oostkapelle
Serooskerke
Grijpskerke
Baarland
beide er geb.
anders
beide er geb.
anders
beide er geb.
anders
beide er geb.
anders
1830-39
2
8
4
17
1
9
3
4
1840-49
2
8
4
9
1
10
4
7
1850-59
5
5
4
13
5
10
3
6
1860-69
3
5
6
14
3
9
10
1870-79
5
6
2
21
8
16
5
5
150
Huwelijken in de negentiende eeuw