De kraaiennesten van Van den Brande. Desurbanisatie in Zeeland Jeanlne Dekker Jan de Potter, schout van de kleine ambachtsheer lijkheid Domburg-buiten, daagde in 1749 Johan Pieter van den Brande voor het gerecht van Dom burg-buiten. Van den Brande was een schatrijke patriciër uit Middelburg. De Potter legde Van den Brande ten laste dat hij zijn plichten als grondei genaar verzuimde. Hij had de ekster- en kraaien nesten op zijn land niet laten wegghalen en hij verwaarloosde de voetpaden die over zijn land voerden.1 Saillant is dat De Potter als schout een ondergeschikte was van Van den Brande.2 De laatste bezat een aandeel in de ambachts heerlijkheid Domburg-buiten en had daardoor onder meer een stem in de benoeming van de lokale gezagsdragers. Waar kwam de branie van deze schout vandaan om de misschien wel rijkste man van Zeeland voor zijn gerecht te dagen? Of Van den Brande erg onder de indruk was, valt zeer te betwijfelen. Vermoedelijk liet hij de kwestie afdoen door een zaakgelastigde, die ervoor zorgde dat een en ander alsnog in orde kwam. En mocht het op een boete zijn uitgelopen, dan was dat voor de gefortuneerde Van den Brande al helemaal geen probleem. Het is niet de overtreding of de straf die in dit voorval de aandacht trekt, maar het feit dat een onbeduidende boeren-schout uit een al even onbeduidende heerlijkheid de strijd aanbond met het stedelijk grootkapitaal. Hoe moeten we dit duiden? Was dit een strijd van een eigenwijze ambtsdrager tegen een onverschillige groot grondbezitter die zich niets gelegen liet liggen aan de regels in het achterland? Wat zegt zo'n conflict over de toenmalige verhoudingen tussen stad en platteland? Zeeland maakte tussen 1750 en 1850 een transitieproces door, waarin het demografisch en economisch belang van de steden verminderde en het platteland als economische factor een gewel dige opmars kende. Over dit transformatieproces, dat desurbanisatie wordt genoemd, gaat dit arti kel. Gaandeweg zal ook duidelijk worden hoe we de onenigheid tussen De Potter en Van den Brande kunnen duiden.3 Neergang in de steden Johan Pieter van den Brande (1734-1793) was een exponent van de Middelburgse elite in het mid den van de achttiende eeuw. Hij bewoonde een groot huis in Middelburg en trok zich 's zomers met zijn familie terug op de buitenplaats Sint Jan ten Heere in de buurt van Aagtekerke. Dit buiten behoorde tot de meest prestigieuze buitenplaatsen die er destijds op Walcheren stonden. Het heren huis met bijbehorende tuinen en park was tussen 1732 en 1744 gebouwd, in opdracht van de vader van Van den Brande, eveneens Johan Pieter genaamd (1707-1758). De vermaarde Antwerpse architect Jan Peter van Baurscheit tekende voor het ontwerp. Van den Brande bekleedde belang rijke bestuursfuncties. Hij was tussen 1759 en 1783 burgemeester, schepen en raad van Middel burg en van 1783 tot 1792 gecommitteerde raad van Zeeland en gecommitteerde raad van de Zeeuwse Admiraliteit. Ook voerde hij de titel van baronet, een titel uit de Engelse adel. Hij impo neerde door zijn rijkdom. Nagtglas schreef over hem: "Deze laatste mannelijke afstammeling der familie was een dwerg in gestalte, maar mocht een reus in rijkdom heeten."4 Tot zijn vermogen behoorden ook tal van ambachtsheerlijkheden. Hij was eigenaar van de ambachtsheerlijkheden Gapinge, Krabbendijke en Couwerve, die hij van zijn moeder Maria van Reigersberg (1707-1775) had geërfd, en van vrijwel geheel Poppekerke, dat hem via zijn vader was toegevallen. Verder bezat hij de meerderheidspartij in Nieuwlande. In deze heerlijkheden had hij het recht op overheidsgezag en beschikte hij ook over de afgeleide rechten (zogeheten ambachtsgevolgen). Bestuur, wetge ving en rechtspraak in de heerlijkheid mocht hij zelf regelen. Dit lieten de ambachtsheren in Zee land in het algemeen over aan ambtsdragers (schouten, schepenen en secretarissen) ter plekke, die zij veelal uit de lokale bevolking benoemden. De overige rechten betroffen onder meer het alleenrecht om in het territorium van de heerlijk heid te mogen jagen, vissen en vogelen, tol te heffen op wegen en rivieren, het koren dat in de Desurbanisatie in Zeeland 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2012 | | pagina 35