Zeeland 21.1
gen. Het tij kon na het vertrek van de Fransen
niet meer worden gekeerd. De openstelling van de
Schelde bracht een einde aan het profijt dat Mid
delburg had getrokken uit de blokkade. Daarbij
kwamen nog het faillissement van de VOC, het
verbod op de slavenhandel, het verlies van de
graanhandel en van de kolonies Demerary en
Essequibo. Vlissingen kon nog even profiteren
van de smokkelhandel vanuit Groot-Brittannië en
de toename van militaire activiteiten in de stad.
Maar toen de Fransen in 1807 Vlissingen en in
1809 de rest van Walcheren annexeerden, was
het definitief afgelopen. Napoleon sloot de Noord
zee af - een fatale maatregel voor Middelburg en
Vlissingen. De laatste stad liep bovendien grote
schade op door de watersnoodramp van 1808 en
de belegering door de Engelsen in 1809. De eco
nomische neergang van beide steden vertaalde
zich ook in een demografische terugval. Middel
burg verloor meteen na 1795 al veel inwoners. De
stad viel terug van een bevolkingsaantal van
17.700 in 1795 naar 11.400 in 1807. In Vlissingen
trad het effect na 1807/1808 op. De stad had in
1807 nog 6.309 inwoners, driejaar later waren
dat er nog maar 4.840."
De economische en demografische terugval
had nauwelijks implicaties voor de rol van de ste
den in het politieke en culturele leven van Zee
land. De meeste boekhandels, genootschappen en
leesgezelschappen bevonden zich in de steden, al
kregen deze wel een duw toen een deel van hun
publiek de provincie verliet. De steden bleven ook
in de eerste helft van de negentiende eeuw de
provinciale politiek domineren. Weliswaar kreeg
de landelijke stand na de vorming van het
Koninkrijk der Nederlanden in 1814 zetels in de
Provinciale Staten, maar die werden vrijwel uit
sluitend bezet door rijke stedelingen die op het
platteland veel grond bezaten. De rechten van de
ambachtsheren waren inmiddels fors ingeperkt,
in de Bataafse tijd werden ze afgeschaft; ze
strookten niet met de nieuwe politieke idealen
over de rechten van burgers. Koning Willem I
restaureerde ze in beperkte mate, maar hun onge
noegen over de forse devaluatie van hun rechten
konden de ambachtsheren niet verkroppen. Bij
hun verzet bleek eens te meer dat het hen niet zo
zeer te doen was om de directe macht op het plat
teland, maar veeleer om de status die het gaf om
'ambachtsheer' of'ambachtsvrouw' te zijn. Mari-
nus Emanuel Cornelis Versluys, die bij die gele
genheid namens zijn echtgenote Maria Petronella
van den Brande, een dochter van Johan Pieter jr.,
opgave deed van de heerlijke rechten die zijn
echtgenote van haar vader had geërfd, wond er
bij de Bataafse bestuurders geen doekjes om. Hij
schreef dat hij er de voorkeur aan gaf om de
zaken op de oude voet te laten voortgaan en wees
er op dat de lokale gemeenschappen aanzienlijk
hadden geprofiteerd van de gulle financiële
gaven van zijn schoonvader.9 De ambachtsheren
lieten zich er bij de verdediging van hun rechten
ook op voorstaan erflaters te zijn van de grond
leggers van Zeeland. Zij beriepen zich er op voort
te komen uit de kapitaalkrachtige elite die had
geïnvesteerd in dijkenbouw en inpolderingen. Op
grond daarvan zagen zij voor zichzelf een rol
weggelegd als de nieuwe maatschappelijke elite
van Zeeland.10
Het zelfbewuste platteland
Terwijl zich in de steden een economische en
demografische ramp voltrok, floreerde het platte
land. De prijzen van landbouwproducten bleven
tussen 1750 en 1817 stijgen. De boeren verdien
den meer terwijl hun kosten, in het bijzonder de
arbeiderslonen, tot 1850 niet noemenswaardig
stegen. Dat leidde tot proletarisering op het plat
teland. Er was niet voldoende werk voor alle
landarbeiders, die snel in aantal toenamen. Hun
lonen stegen niet. De onderkant van de platte
landssamenleving verarmde, hetgeen na 1840 tot
uitdrukking kwam in een omvangrijke emigratie-
golf. De grote boeren daarentegen profiteerden
van het schaalvoordeel van hun bedrijven. Vooral
zij wisten hun welvaart aanmerkelijk te vergro
ten. De toenemende rijkdom van de boerenelite
was goed zichtbaar in hun materiële cultuur. Een
deel van hun extra verdiensten investeerden de
boeren in grond en de bouw van nieuwe schuren.
Ook verfraaiden ze hun leefomgeving met luxe
rijtuigen, dure kabinetten, bureaus, zilver- en
goudwerk, horloges, schilderijen en prenten.11
De vraag is of er een verband bestaat tussen
de economische neergang in de steden en de
opkomst van het platteland. Zag de stedelijke
elite zich uit financiële noodzaak gedwongen
haar belangen op het platteland van de hand te
doen? Hoe liep het af met hun grond, buitenplaat
sen en heerlijkheden? Op het platteland was een
koopkrachtige boerenelite aanwezig, die wel oren
Desurbanisatie in Zeeland
29