Zeeland 21.1 had naar uitbreiding van haar grondbezit. Toch kunnen we deze ontwikkelingen niet een op een over elkaar heen leggen. De economische ramp die Middelburg na 1795 trof, heeft het afstoten van stedelijk bezit op het platteland wel versneld, maar was er niet de oorzaak van. De stedelijke elite was al in de tweede helft van de achttiende eeuw begonnen met het verkopen van buiten plaatsen. De kopers waren plattelandsbewoners van wie de welvaart aanzienlijk aan het toene men was. Zij lieten de herenhuizen afbreken en de omliggende tuinen, parken en bossen omzet ten in landbouwgrond. Deze ontwikkeling ging door tot ver in de negentiende eeuw. Het vorste lijke buiten Sint Jan ten Heere van Van den Brande werd in 1875 gesloopt na de dood van zijn kleinzoon Willem Versluys, die het nog lange tijd permanent bewoonde en er zelfs een geloofsge meenschap stichtte. Nadat hij was overleden, ver kochten zijn erfgenamen de buitenplaats voor de sloop. De grond kwam in handen van Jan de Vis ser, een rijke boer uit Aagtekerke, die daar tevens burgemeester was. De stenen van het gesloopte herenhuis werden gebruikt voor de bouw van vier boerderijen, waarvan er een de naam Sint Jan ten Heere overnam en een andere Klein Sint Jan ten Heere werd genoemd.12 De plattelandsbevolking paarde haar toegeno men welstand aan een nieuw zelfbewustzijn, dat op tal van terreinen tot uitdrukking kwam. Rijke landbouwers hadden nu voldoende geld om zich vrij te maken van het boerenwerk en hun aandacht te richten op hun culturele ontplooiing. Zij inte resseerden zich voor wetenschappelijke kennis en gingen meer lezen en schrijven. Daarmee sloten ze aan bij een regionale en nationale elite, waartoe voorheen alleen de steden toegang hadden. De plattelandselite distantieerde zich daarmee van de rest van de dorpsbevolking. Op initiatief van vooral de dorpspredikanten kwamen op het platte land leesgezelschappen en genootschappen tot stand. Neele laat zien dat deze ontwikkelingen niet overal in Zeeland op dezelfde wijze verliepen. In West-Zeeuws-Vlaanderen leidde de aanwezigheid van een klasse van rijke herenboeren en de afwe zigheid van grote steden tot een relatief vroege ontwikkeling van een culturele infrastructuur op het platteland. Zierikzee en het platteland van Schouwen-Duiveland gingen een culturele symbi ose aan, omdat herenboeren gingen participeren in het genootschapsleven van Zierikzee. Daarmee hielden zij de culturele infrastructuur van deze verarmde stad op peil. Een dergelijk cultureel vacuüm ontstond niet in Middelburg, dat als bestuursstad ruim voldoende cultureel potentieel in huis had. Op Walcheren ontbrak bovendien een bovenlaag van herenboeren die zich konden meten met hun collega's op Schouwen-Duiveland en in West-Zeeuws-Vlaanderen. Voor de Middelburgse elite waren zij dan ook geen partij. Bovendien lij ken de Walcherse boeren bewust afstand te hebben genomen van het burgerlijke beschavingsoffensief dat zich elders wel voltrok. Het orthodox-gerefor meerde denken, dat op het Walcherse platteland sterk aanwezig was, wees kennis en wetenschap als Verlichte instrumenten voor autonoom den kende individuen af en baseerde zich in plaats daarvan op een streng calvinistische geloofsleer. Als gevolg van de verschillende culturele relaties tussen stad en platteland op Schouwen-Duiveland en Walcheren kregen ook de politieke relaties een verschillend karakter. Op Schouwen-Duiveland werden politieke ideeën veelvuldig tussen Zierik zee en het platteland uitgewisseld, terwijl daarvan op Walcheren nauwelijks sprake was. Op dat laat ste eiland ontbrak daarvoor de gedeelde culturele infrastructuur, die Schouwen-Duiveland wel had.13 Het zelfbewuste platteland kwam ook tot uit drukking in het ontstaan van een rurale levens stijl, die de boerenelite creëerde in kleding en consumptieartikelen. Het meest in het oog springt de ontwikkeling van een eigen kledingstijl. De plattelandsbevolking begon aan het eind van de achttiende eeuw in kleedgedrag af te wijken van de stedelijke cultuur. De kledingstijl op het plat teland ontwikkelde zich in de verschillende regio's op een andere manier, waardoor een streekgebonden kleding ontstond. In de steden legden vrouwen het oorijzer af, hetgeen er op wijst dat ze een ander type muts gingen dragen of daarvan zelfs afzagen. Op het platteland nam het bezit van oorijzers na 1800 juist toe. Dat is een teken dat de boerenbevolking vasthield aan de traditionele wijze van hoofdbedekking, al is bekend dat de mutsendracht op de verschillende eilanden ook aan mode onderhevig was. Op Schouwen-Duiveland gingen vrouwen al vroeg in de negentiende eeuw een moderne kornetmuts dragen. Zij onderscheidden zich echter wel van de stedelijke mode: een teken dat de boeren een eigen levensstijl gingen cultiveren.14 Eenzelfde bewustzijn kwam naar voren in de Desurbanisatie in Zeeland 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2012 | | pagina 41