maiesteyt", aan wie het schrijven was gericht, d'Aubigny geweest.25 David verontschuldigde zich dat hij die dag niet uitvoeriger met hem had gesproken, "maer ic hebbet gelaten om datter zoo vele volcx by uwer Liefden26 was." Kennelijk had den de twee elkaar ontmoet. Misschien op een van de schepen of op de kade? Wellicht in Dover Castle? We weten het niet. Hoe dan ook, David stond niet afwijzend tegenover het voorstel van de ambassadeur. Hij vroeg de koning hem zijn ontrouw te vergeven en was bereid, in ruil voor diens pardon, hem "met goeder hertten te dienen". Nadrukkelijk prees David zichzelf aan als een uitstekend kapitein: "ende ic wil my vermeten meer uit te rechten dan den besten capitteyn die te water soude mogen comen onder uwe vlote." Hij voegde eraan toe nog twee kapiteins te ken nen die hij op dezelfde voorwaarden dacht over te halen en drong er bij de ambassadeur op aan hem spoedig te antwoorden. Dat de inhoud van de brief zeer vertrouwelijk was, blijkt niet alleen uit het feit dat David deze zelf schreef maar ook uit de aan het adres toege voegde instructie met betrekking tot de bezor ging bij de ambassadeur: "in zyne eygen handen". Ook Rogers werd verhoord. Hij bekende onder meer dat de volgende dag twee mannen in Dover zouden aankomen om soldaten te werven voor de Spaanse vloot bij Duinkerken. Daarnaast wilden de twee kapitein Philippe spreken, die vermomd als handelaar op de Londense beurs was gesigna leerd. Verder wist Rogers te melden dat de zes schepen die onlangs op de rede van Duins waren gezien, in Engeland waren gebouwd voor de oor logsvloot van Requesens en nu in Duinkerken lagen.27 Het is onduidelijk hoe het met David Jansz. in deze zaak is afgelopen. In elk geval deden ander halfjaar later berichten de ronde dat er zich onder de watergeuzen spionnen bevonden. Half augustus 1575 verzocht Oranje admiraal Boisot een onderzoek in te stellen naar contacten tussen kapiteins in Holland en Zeeland en de vijand.28 Een maand later vroeg de prins per brief aan een onbekende om een snelle afwikkeling van een proces tussen de heer van Lumbres en David Jansz. De admiraal zou de watergeus in het verle den diverse keren om hulp hebben verzocht maar die had daaraan geen gehoor gegeven. Hangende het proces mocht Lumbres de Zeeuwse wateren niet bevaren omdat David uit dit gewest afkom stig was. Oranje, die te Dordrecht verbleef, onder vond daarvan veel hinder.29 In Vlissingen Vanaf het begin van de Tachtigjarige Oorlog was in Vlissingen het Zeeuwse prijzenhof gevestigd. Kapers die in het bezit waren van een commissie- brief van de prins van Oranje, konden daar hun buit te gelde maken. Nadat een rechtbank geoor deeld had over de rechtmatigheid van de inbe- slaggenomen schepen en hun lading en deze tot goede prijs waren verklaard, organiseerde de vendumeester een veiling. Na de Pacificatie van Gent in 1576 werd dit prijzenhof opgeheven omdat de vijandelijkheden waren gestaakt en dientengevolge ook de kaapvaart.30 Ook David Jansz. komen we een aantal keer tegen als kapitein van een buitvaarder. De groep van Vlissingse vrijbuiters waartoe hij behoorde, had in de loop der jaren geen al te beste reputatie opgebouwd. Lord Burghley sprak in 1576 in een brief aan Sir Francis Walsingham over hun wreedheid en kwalificeerde de Vlissingers als "a rabble of common pirates, or worse".31 Al eerder schreef een Duitse inwoner van de stad de weinig vleiende woorden: "in summa, ich gelobe nicht, das boser volk sei in des konings lanten dan hir binnen Vlissingen."32 In december 1575 bracht David een gekaapt Engels schip de haven van Vlissingen binnen. De schipper Richard Reygnold was zonder paspoort vanuit zijn thuishaven Margate weggezeild naar Vlaanderen met aan boord 215 vaten Engels bier, enkele pakken laken en wat pelsdierhuiden. Het hof verklaarde de buit tot prijs omdat de lading voor vijandelijk gebied bestemd was.33 Enkele maanden later enterde David een klein galjoen waarop Pieter Leunisz. uit Morlaix in Bretagne schipper was. Hoewel de buit legaal was, bleek de overval een ernstige misrekening. David had zijn plicht verzaakt door met zijn schip, buiten mede weten van admiraal Boisot om, ter vrijbuit uit te varen. Daarvoor had hij de wacht bij Brouwers haven moeten verlaten. De geuzenvloot lag daar sinds half april om de doorgang tussen Holland en Zeeland tegen een mogelijk binnendringen van vijandelijke schepen te beschermen. Toen David zich voor zijn daad voor het college der Admiraliteit moest verantwoorden, verklaarde hij "dat hem hertelick leedt [was] tghene hy mis- Brief van een Zeeuwse kaperkapitein 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2012 | | pagina 11