Vlissingen, circa 1576. Kopergravure uit G. Braun en F. Hogenberg, Civitates Orbis Terrarum. Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata I, 369. bruyct [had]" en hij beloofde dit "niet meer te doene". De rechters waarschuwden hem dat bij herhaling "breedere correctie" zou volgen. De straf was er niet minder om. Op 10 mei 1576 legde de procureur-fiscaal de watergeus een boete op van maar liefst 600 carolusgulden. David betaalde zelf een bedrag van 100 pond groot Vlaams, de rest werd bij zijn reders en de scheepsbemanning ingehouden van de opbrengst van de buit die bij de laatste reis was ingebracht. Voorts moest David 12 carolusgulden afdragen voor de armen van de stad.34 De rechterlijke uitspraak betekende voor David een behoorlijke financiële tegenvaller. Het zal voor hem een extra reden zijn geweest om spoedig weer uit te varen. Op 14 juli 1576 ont moette hij met zijn stadsgenoot en mede-kaper Simon Vree en een zekere Stevens, voor de kust van het Engelse Devonshire de vanuit Spanje terugkerende handelsschepen Mignon, Mary Martin en Mary Fortune. Zonder waarschuwing vooraf begonnen zij een gevecht met de koop vaardijschepen. Maar liefst veertig salvo's werden afgevuurd waarbij veel matrozen op de Engelse schepen gewond raakten. Twee van hen werden gedood. Nadat David en zijn metgezellen de bemanning van hun kleding had ontdaan en hen onder bedreiging met dolken en degens had gevangen gezet, plunderden zij de lading. Kisten en verpakkingen werden opengebroken, zakken met geld opengescheurd en de slachtoffers moes ten met lede ogen aanzien hoe de vrijbuiters onder het genot van de aangetroffen wijn al dob belend en kaartspelend de buitgemaakte Spaanse realen vergokten. Geheel volgens de regels wer den daarna de drie genomen schepen in Vlissin gen opgebracht.35 Onder de gevangenen van de Mignon bevond zich ene Andries Jansz. Keyser. Deze koopman had in Spanje gewoond maar hoorde eigenlijk thuis in Bergen op Zoom. David verzocht het prijzenhof het losgeld voor Keyser vast te stellen op 1.000 gul den. Deze verklaarde echter dat hij slechts voor zaken op weg was naar zijn opdrachtgever in Lon den. Hij kon de hoge losprijs niet betalen, waarop het hof deze verlaagde naar 100 gulden.36 Inmiddels zaten de leden van de Admiraliteit met het gebeuren behoorlijk in hun maag. In Engeland had de overval veel kwaad bloed gezet. Koningin Elizabeth protesteerde tegen de schan dalige behandeling van de Engelse kooplieden.37 Door tussenkomst van haar gezant Sir William Winter, werd de buit uiteindelijk gedeeltelijk onrechtmatig verklaard. De geleden schade moest aan de Engelsen worden vergoed en bleek nogal omvangrijk: alleen al de reparatie van de masten van de Mary Martin kostte naar schatting min stens 1.000 gulden.38 50 Brief van een Zeeuwse kaperkapitein

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2012 | | pagina 12