Zeeland 21.2
Verschuivingen in de sterfte op Schouwen en westelijk Walcheren
in het midden van de negentiende eeuw
Adrie Tange en Jan Zwemer
De hoge sterfte in Zeeland in globaal het eerste
driekwart van de negentiende eeuw is tot nu toe
vooral bestudeerd door Hoogerhuis. In Baren op
Beveland (2003) onderzocht hij de meest in het
oog springende trekken van het verschijnsel: de
bijzonder hoge zuigelingensterfte op de Bevelan-
den, die verder ook in delen van Tholen en Wal
cheren relatief hoog was. De oorzaken ervan waren
het (te) snel na de geboorte weer aan het werk
gaan van de moeders, zodat borstvoeding ontbrak
en volstaan werd met verzorging door een oppas -
een daarvoor betaalde dorpsgenote of een ouder
zusje - die de baby's broodpap gaf. Ook de te
krappe en vochtige behuizing was in de laaggele
gen poldergebieden ongunstig voor de overlevings
kansen van zuigelingen in de (grote) arbeidersge
zinnen: dijkhuisjes kostten nu eenmaal minder geld
(bouwkosten) en minder kostbare landbouwgrond.
In dit verkennende artikel is de aandacht
gericht op de sterfte van alle leeftijdsgroepen en
op de schommelingen in de sterfte in het derde
kwart van de negentiende eeuw. Welke factoren
beïnvloedden de daling van de sterfte in deze jaren
en wat verklaart de sterke regionale en plaatselijke
verschillen? Het onderzoek is vanzelfsprekend min
der diepgaand en omvattend dan het werk van
Hoogerhuis, maar kan als aanvulling erop waarde
vol zijn. Het onderzoek is uitgevoerd voor westelijk
Walcheren en Schouwen, gebieden die in Hooger
huis' dissertatie niet aan de orde kwamen en waar
de sterfte onder het Zeeuws gemiddelde lag.
Enkele malen is detailonderzoek verricht voor
Grijpskerke, waarover enkele gegevens in verband
met de medische verzorging opdoken uit de auto
biografie van A. Geschiere (1847-1935).
Lage sterfte in 1 860
De keuze voor de twee gebieden is mede bepaald
door twee kaarten in Hofstee's Korte demografi
sche geschiedenis van Nederland (1981) waarin de
sterfte per duizend inwoners weergegeven wordt.
De ene kaart vergelijkt deze sterfte voor 1886-
1890 met de jaren 1861-1865 en daarop zijn de
gemeenten Domburg, Aagtekerke, Duivendijke en
COSTUMES DES PAYS-BAS.
PRIEÜR D'ENTEKKEMENÏ DE MIDDELBOUKG.
Publiés par A. Jager, Water 110, Amsterdam.
Le droit de reproduction réservé.
Middelburgse lijkdienaar, circa 1875. Foto: A. Jager. Zeeuws
Archief, Zelandia Illustrata III, 967.
Kerkwerve witte vlekken: de sterfte steeg er nog.
Ook in Dreischor, Haamstede en Noordwelle was
de sterftedaling veel geringer dan gemiddeld. De
andere kaart geeft aan waar de sterfte in de peri
ode 1841-1860 al laag was; tot dat gebied behoren
wel Duivendijke en Kerkwerve, niet de vijf andere
genoemde gemeenten. Wel lag er direct oostelijk
van Domburg en Aagtekerke een aantal gemeen
ten waar de sterfte al in 1841-1860 laag was.
Twee ervan, Grijpskerke en Biggekerke, zijn
tevens in detail onderzocht, maar ook zijn de glo
bale sterftecijfers 'meegenomen' van vier andere
dorpen op westelijk Walcheren. Op Schouwen is
Sterfte op Schouwen en westelijk Walcheren 53