periode van de aardappelmisoogsten, de tweede
helft van de jaren veertig, was de sterfte het
hoogst - anders dan op Schouwen - maar voor
dien lijkt ze over het hele gebied genomen redelijk
stabiel. De sterfte in de afzonderlijke gemeenten
vertoonde wel behoorlijke schommelingen, maar
dat is geen wonder gezien de vrij kleine inwoner
tallen. Als we de gemiddelden per gemeente ver
gelijken met die over de jaren 1850-1874, blijken
in die latere periode de onderlinge verschillen
tussen de gemeenten kleiner te zijn geworden bij
een gelijkblijvende of iets stijgende sterfte. De
onderlinge verschillen tussen de gemeenten lijken
erg constant, behalve voor Domburg waar de
sterfte na 1850 flink gestegen is. De sterfte steeg
ook vrij aanzienlijk te Zoutelande en Oostkapelle,
terwijl ze in Meliskerke vrij aanzienlijk daalde.
Ook op Walcheren waren, net als op Schouwen,
de sterftecijfers voor de diverse gemeenten rond
1850 op een gelijk niveau gekomen.
Geografische omstandigheden
Omdat zowel Domburg als Zoutelande en Oostka
pelle hooggelegen gemeenten waren met alle drie
een vrij lage sterfte tot 1849 - zie tabel 1 - lijkt
het de moeite waard te onderzoeken of sterfte
door voor- en najaarskoortsen misschien traceer
baar is in de onderzoeksperiode. Deze benamin
gen, gebruikt door medici in het derde kwart van
de negentiende eeuw, zouden duiden op malaria-
of andersoortige epidemieën waarvan bekend is
dat ze in elk geval vroeg in de eeuw 'regelmatig'
voorkwamen. Hoogerhuis haalt een onderzoek
aan dat vaststelde dat "regelmatig koortsen in het
Tabel 1. Sterfte agrarisch westelijk Walcheren
per 1.000 inwoners, 1830-1849.
Aagtekerke
23,7
Biggekerke
23,8
Domburg
19,5
Grijpskerke
24,8
Meliskerke
27,8
Zoutelande
23,3
St.Laurens
27,4
Oostkapelle
23,2
gemiddeld
24,0
laag gelegen en vochtige deel van ons land ont
stonden door het optreden van combinaties van
verschillende ziekten, al of niet gepaard met een
intermitterend koortsverloop". Deze ziekten die
dus pieken te zien gaven in de mate waarin de
patiënten koorts hadden, namen in de loop van de
eeuw in frequentie af en dat zou theoretisch kun
nen verklaren waarom de hooggelegen gemeenten
qua sterfteniveau 'gewoner' werden.2
Vóór 1850 maakten medici van het al dan niet
voorkomen van deze "tusschenpoozende koort
sen" echter nog geen melding, althans niet syste
matisch - ze kwamen rond 1840 ook relatief min
der voor dan later. Het voorkomen van sterfte aan
tussenpozende oftewel voor- en najaarskoortsen
op zo'n schaal dat die de verschillen tussen
gemeenten beïnvloedden, kan verder hoogstens
worden getraceerd door onderzoek naar de ver
schillen in sterfte per seizoen. Bij dit deelonder
zoek is gekozen voor de jaren 1835-1844, die
gezien de grafieken 3 en 4 representatief lijken
voor het sterfteniveau in de hele jaren dertig en
veertig. Voor Schouwen is dit onderzoek verricht
Tabel 2. Sterfte per seizoen in absolute getallen voor Haamstede, Renesse en Serooskerke, 1835-1844
Gemeente
jan - mrt
apr-jun
jul - sep
okt- dec
jaar
Haamstede
48
46
54
72
220
Renesse
50
26
27
37
140
Serooskerke (Sch.)
25
31
29
23
108
Totaal
123
103
110
132
468
Tabel 3. Sterfte per seizoen in absolute getallen in acht Walcherse gemeenten, per seizoen, 1835-1844
jan-mrt
apr-jun
jul-sep
okt-dec
totaal
levenloos aangeg.
15
26
23
13
77
0 1 jaar
80
73
78
86
317
1 60 jaar
124
100
109
101
434
60 en ouder
72
48
42
52
214
Totaal
291
247
252
252
1.042
Sterfte op Schouwen en westelijk Walcheren 57