z WfWMMMN r Doodsbedportret van een kindje. Olieverf op paneel, zonder naam, zonder jaartal, ca. 1840. Collectie: Museum De Bevelanden, inv nr. 1839. in de gemeenten Haamstede met een snelle daling na 1830, Renesse met een later inzettende daling - beide hooggelegen gemeenten - en het nabije maar laaggelegen Serooskerke met een steeds hoger blijvende sterfte. In deze drie Schouwse dorpen lijkt de sterfte inderdaad per seizoen te verschillen en groter te zijn in het najaar en in de wintermaanden. Haamstede had bovendien ook in de zomer hoge sterftecijfers en Serooskerke het hele jaar door. Verder blijkt de sterfte onder landbouwers - zie tabel 5 - in de zomer relatief groot te zijn en in de winter relatief laag voor de arbeiders. Dat ook degenen zonder beroep relatief weinig stierven in de zomer, is geen wonder. Deze categorie betreft voornamelijk bejaarden en al in 1850 conclu deerde de Middelburgse arts J.C. de Man na onderzoek naar de sterfte in Zeeland: "De zomer 58 Sterfte op Schouwen en westelijk Walcheren is voor den grijsaard gezond; zijne sterfte daalt in Julij tot een belangrijk minimum om in Augustus weinig te rijzen."3 De cijfers voor de acht gemeenten in westelijk Walcheren laten géén oversterfte zien in zomer of najaar, alleen in de wintermaanden. Die relatief hoge sterfte kwam niet door die van zuigelingen, maar juist door een hogere sterfte in de andere leeftijdscategorieën in de winter, een beeld dat we na 1850 ook zullen aantreffen in Aagtekerke en Domburg en dat min of meer overeenkomt met de verdeling van de sterfte op het platteland van het hele Koninkrijk der Nederlanden in de vroege negentiende eeuw - zie tabel 4. Betekent dit dat het niet voeden van zuigelingen op het Walcherse platteland met zijn vele kleine boeren minder voorkwam omdat het vooral een gewoonte was bij arbeidersvrouwen die gedwongen waren snel

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2012 | | pagina 20