nawoekeren en overgaan in andere ziektes, waar bij degenen met de minste weerstand er eerst aan overleden en anderen pas later, is het moeilijk om hieraan conclusies te verbinden. In elk geval lijkt de afname van de koorts- of infectieziekten niet de enige oorzaak van de sterftedaling te zijn. Nader onderzoek naar de beschikbaarheid van (goed opgeleide) artsen op het platteland zou mis schien iets meer licht op deze kwestie kunnen werpen. Ook de opvallende daling van de sterfte te Grijpskerke en Oostkapelle rond 1840 - die mogelijk op meer plaatsen in Zeeland buiten ons onderzoeksgebied optrad - verdient nadere bestu dering. Verder lijkt de opmerking van J.C. de Man uit 1852 relevant die eraan herinnerde dat "er in het ene tiental jaren eene constitutio epidemica heerscht, geheel verschillend van die in het andere". 12 In onze onderzoeksperiode werden de sterftecijfers bijvoorbeeld beïnvloed door de pok kenepidemie van 1865. De daling van de sterfte rond 1860 ging op voor de leeftijden tussen één en zestig jaar, met name voor die tussen vijf en vijfenveertig a zes tigjaar. Zij was onderdeel van een langzaam en schoksgewijs en per regio en gemeente verschil lend verlopende daling van de volwassenensterfte die grotendeels losstond van de daling van de zuigelingensterfte die vanaf de jaren 1860 defini tief inzette; mogelijk hadden zij ten dele wel dezelfde oorzaken zoals een algehele verbetering van de levensstandaard. Onderdeel van deze eer dere beweging was het afnemen van de verschil len van de sterfte per duizend inwoners tussen de regio's en de gemeenten daarbinnen. Achter die plaatselijke verschillen lijken echter constante factoren schuil te gaan die te maken kunnen heb ben met de sociale omstandigheden, de kwaliteit van de woonruimte en misschien de geografische omstandigheden ter plaatse. De arbeidersbevol king vertoonde in heel de periode 1830 tot 1865 een relatief grote sterfte beneden het eerste levensjaar. De daling van de volwassenensterfte rond 1860 liet echter geen onderscheid tussen de standen of beroepsgroepen zien. We zien die wel bij de sterftedaling die rond 1840 optrad te Grijpskerke, toen de sterfte bij de arbeiders afnam; dat is echter een constatering op basis van een vrij gering aantal gevallen. Opvallend is wel dat de sterfte in de jaren van de aardappel crisis na 1845 niet toenam op Schouwen, wel op westelijk Walcheren, een parallel met de na 1845 voor heel Zeeland verminderende lengte van de gemiddelde loteling voor de militaire dienst. Lag het afwijkende patroon van Schouwen-Duiveland misschien aan het isolement van dat eiland - dat zou in de aardappelcrisis gunstig geweest kunnen zijn - of ontbrak er een negatieve (economische) factor die op Walcheren en elders in de provincie wel doorwerkte? Noten 1H. de Beer, Voeding, gezondheid en arbeid in Nederland tijdens de negentiende eeuw. Een bijdrage tot de antro- pometrischegeschiedschrijving, Amsterdam 2001, p. 46, 47. 2. Hoogerhuis, Baren op Beveland, p. 55, 56. 3. J.C. de Man, Over de statistiek der maandelijksche sterfte of over den invloed der jaargetijden op dezelve..., p. 74. 4. De Man, Statistiek, p. 12. 5. De Man, Statistiek, p. 55, 68, 88, 89. 6. In 1811 werd 14 procent van de mannelijke bevolking van Oostkapelle aangeduid als boer, terwijl 12 procent middenstander was. De resterende 73 procent was dus boerenzoon of arbeider. Voor Grijpskerke waren deze cijfers respectievelijk 25, 20 en 55 procent. 7. Provinciaal Verslag over 1859, hoofdstuk 'Medische Policie'; Archief Gemeente Grijpskerke, Ingekomen en Minuten van Uitgaande stukken 1859, Gemeenteverslag over 1858, Ing. en Min. v. Uitg. st. 1860, Gem. verslag over 1859. 8. In de periode 1835-1844 lag het aandeel van de sterfte van de een- tot zestigjarigen in de totale sterfte vanaf de eenjarige leeftijd in vijf van de op Walcheren onder zochte acht gemeenten rond de 70 procent, in Aagte- kerke op 64 procent, terwijl Meliskerke en Biggekerke met 60 procent er gunstig afkwamen. Nu was dat dus in Domburg-Aagtekerke 50 a 60 procent en in Grijpskerke was het percentage ten opzichte van 1835-1844 gelijk gebleven. In Biggekerke was het nog gestegen; een derde van de stijging kwam voor rekening van de tyfusgevallen in 1862. 9. De Beer, Voeding, p. 72. 10. Middelburgsche Courant, 27 juni 1865. 11. A. Geschiere, Het leven van den Walcherschen boer gedu rende de laatste twee eeuwen, Bruinisse z.j., p. 62. 12. De Man, Statistiek, p. 6. 64 Sterfte op Schouwen en westelijk Walcheren

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2012 | | pagina 30