Ze
en sierlijke betimmering. De klipperschippers
behoorden tot de elite van de binnenvaart.
Dat is nog niet alles. Het boek bevat ook een
uitgebreide geschiedenis van de scheepswerf
Geleijns, compleet met een zo volledig mogelijk
overzicht van de aldaar gebouwde schepen van
1897 tot 1966, toen de werf werd opgeheven, in
totaal ongeveer tachtig stuks, waaronder de ton-
nenlegger Veergat van Van Beveren in Veere, het
'vloekschip' waarop Wim Vaarzon Morel leerde
varen. De werf Geleijns stond overigens bekend
om haar fraai belijnde schepen.
Een interessant hoofdstuk is ook toegevoegd
over de zijschroef, een nu alweer bijna vergeten
werktuig. Toen de zeilschepen steeds moeilijker
konden concurreren met de motorvaart, maar
inbouw van een motor veelal te duur was, werden
veel zeilschepen voorzien van een zijschroef, die
aan een lange stang aan stuurboord was opge
hangen en werd aangedreven door een motor op
het dek. Met dit onhandige en kwetsbare instru
ment - bij het invaren van sluizen en het afmeren
moest het aan dek worden gehesen - hebben ook
de Catharina en de Avontuur het nog vele jaren
volgehouden. Zelf is mij de herinnering bijgeble
ven hoe in 1960, toen ik bij de Voorstersluis in de
Noordoostpolder woonde, de laatste zeilende zeet
jalk van Nederland, de Soli Deo Gloria uit The-
singe, met zo'n pruttelende en rammelende zij
schroef kwam aanvaren. De zijschroef stond ook
bekend als 'Tamme arm", vanwege de slingerende
beweging van de drijfstang.
Kortom, Een veger wind is een boek met een
overvloed aan verhalen over schepen en schip-
perslevens, waarvoor enorm veel researchwerk is
verzet. Het biedt een nostalgische blik op die tijd,
toen de binnenwateren en ook de kleinste havens
vol zeilende schepen waren. Het boek vraagt ook
speciale aandacht voor het behoud van de Avon
tuur, die hard aan restauratie toe is.
Voor mij blijft nog één intrigerende vraag
onbeantwoord: zouden de vier klippers ook nog
een echte beenhakker aan boord gehad hebben?
Ad Beenhakker
Arno Neele, De ontdekking van het Zeeuwse plat
teland. Culturele verhoudingen tussen stad en
platteland in Zeeland 1750-1850. (Balans tussen
stad en platteland, 3): diss. Universiteit Utrecht.
Uitgeverij Waanders, Zwolle 2011, 221 blz., ISBN
978-90-400-7797-5, 22,95
De studie De ontdekking van het Zeeuwse platte
land, waarop Arno Neele op 31 maart 2011 in
Utrecht promoveerde, maakt deel uit van het
onderzoeksproject 'De balans tussen stad en plat
teland; desurbanisatie en de opkomst van een
agrarische samenleving: Zeeland 1700-1800'. Dit
project is gebaseerd op de veronderstelling dat de
ontvolking van de Zeeuwse steden in de acht
tiende eeuw en het begin van de negentiende
eeuw niet zozeer een symptoom van neergang is,
maar van een economische, culturele en politieke
machtsverschuiving van de stad naar het platte
land. De dissertatie van Neele onderzoekt de cul
turele aspecten van deze verschuiving.
Het boek bestaat uit vijf hoofdstukken, met
daarvoor een inleiding van enkele pagina's en
een 'synthese' tot slot (blz. 163-170). Om een
beeld te krijgen van de culturele relaties tussen
stad en platteland wil de onderzoeker de verande
ringen analyseren in het private en publieke
domein.
In het eerste hoofdstuk wordt vanuit het acht-
tiende-eeuwse verlichtingsdenken ingezoomd op
het platteland en de verhouding met de stad.
Beide zijn in beginsel gelijkwaardig, maar het
platteland is achtergebleven in het beschavings
offensief. Dorpspredikanten waren de dragers
van de vooruitgang ten platten lande. De bewo
ners van Zeeland buiten de steden hebben zich, in
de woorden van de schrijver, met deze ontwikke
ling "een eigen rurale identiteit" gecreëerd.
In hoofdstuk twee staat de culturele infra
structuur in de steden en op het platteland cen
traal. Daarbij gaat de aandacht naar genootschap
pen en verenigingen, leesgezelschappen en de
Maatschappij tot Nut van het Algemeen.
Hoofdstuk drie, 'Het ontstaan van een zelfbe
wuste plattelandscultuur', gaat over consumptie,
74
Boekbesprekingen