Zeeland 21.2
kleding, sieraden, woninginterieurs, kortom de
materiële cultuur van de bewoners in het buiten
gebied. Hiervoor zijn vele boedelinventarissen
onderzocht, vooral met betrekking tot Schouwen
en Walcheren. Terwijl West-Zeeuws-Vlaanderen
elders frequent aan de orde komt, blijft helaas
deze streek hier nagenoeg buiten beschouwing.
Wat de materiële zaken betreft wordt noch in
hoofdstuk twee noch in drie aandacht besteed
aan boeken die via de school door de kerkenraad
als prijsboeken aan de leerlingen werden
geschonken. Archiefgegevens duiden erop dat dit
op vele plaatsen voorkwam en de beschikbare
gegevens laten een enorme diversiteit zien. Dank
zij deze prijsboeken kunnen gezinnen op het plat
teland in enkele generaties in het bezit van
enkele tientallen boeken zijn geweest.
In het volgende hoofdstuk is het economisch
denken in Zeeland tussen 1750 en 1850 het
onderwerp. Dit is een boeiend hoofdstuk, waarin
aan de hand van eigentijdse literatuur (prijsvra
gen, lezingen en andere publicaties) en instituties
de neergang van de handelssteden met de moge
lijke oplossing voor de economische tegenwind
wordt besproken. Vooral het debat over de land
bouw en daarmee de functie van het platteland
komt hier aan bod. In dit deel zijn de kernonder-
werpen van het onderzoek (desurbanisatie en de
culturele verhouding stad en platteland) het
functioneelst. Hier is het perspectief veel breder:
de verschuivingen in de politieke en economische
machtsverhoudingen in de Republiek, en later in
het Koninkrijk en de internationale aspecten.
Tegelijkertijd is dit hoofdstuk vooral economisch
gericht en daarmee wordt 'cultuur' wel sterk
opgerekt.
Ten slotte houdt de schrijver zich in hoofdstuk
vijf bezig met de beeldvorming. Hoe zagen bui
tenstaanders Zeeland, en hoe zagen de Zeeuwen
zichzelf. De idee van dit deel is dat de periferie
van Zeeland wordt gecultiveerd tot een regionale
identiteit. "De Zeeuw wordt boer." De mooie, maar
al te uitdagende titel van het boek zal voor het
belangrijkste deel hiernaar verwijzen, en niet
naar een visie op het Zeeuwse landschap. Het is
trouwens zeer de vraag of 'de Zeeuw' boer gewor
den is. Zo'n stereotypering roept onmiddellijk
vragen op. Hoeveel Zeeuwen werkten in de agra
rische sector, in de visserij, de handel en de
ambachten? Hoeveel woonden er in steden en
verzorgende centra? Naar aanleiding van de
paragrafen over "Zeeuwse (plattelands)identiteit"
zou verder gemakkelijk een speciaal nummer van
dit tijdschrift gevuld kunnen worden.
Uit dit overzicht blijkt al dat er in Neele's stu
die erg veel in de beschouwing wordt betrokken.
Het is geen boek dat een verhaal vertelt, elk
hoofdstuk heeft eigen onderwerpen, met voor een
deel een eigen terminologie en een eigen benade
ring. De relatie stad-platteland is wel steeds op de
achtergrond aanwezig, maar gelukkig verdwijnt
'desurbanisatie' en 'de culturele verhouding' bij
enkele onderwerpen ook uit het zicht. Eerlijk
gezegd zijn dat voor de lezer de aardigste stuk
ken. De lezer krijgt trouwens zelden het gevoel,
laat staan de overtuiging dat de ontvolking de
culturele verschuiving veroorzaakte. Van een
trek van de Zeeuwse steden naar het Zeeuwse
platteland schijnt kennelijk geen sprake te zijn
geweest. Dat betekent dat het proces van desurba
nisatie betrekkelijk irrelevant is voor de culturele
balans.
De ontdekking van het Zeeuwse platteland is
een echt proefschrift. Het hoort blijkbaar bij het
genre dat in zo'n onderzoeksverslag veel theorie
zit, dat er met aannames en hypotheses wordt
gewerkt, dat allerlei concepten worden toegepast,
dat er verschillende benaderingen geactiveerd
worden, al naar gelang het thema en het perspec
tief. Op die manier krijgt men de indruk dat de
geschiedenis verklaard wordt, zodat men, acade
misch gesproken, beter begrijpt waarom de
wereld, althans Zeeland, is zoals het lijkt te zijn.
Want schijn bedriegt. De historicus weet af en toe
achter de verschijnselen nog een diepere laag te
vinden, die dankzij diens interpretatie de loop der
geschiedenis in een onverwacht licht stelt.
Zo is het bestaan van een leesgezelschap in
Cadzand in de tweede helft van de achttiende
eeuw niet een feit zonder meer, maar een onder-
Boekbesprekingen
75