juli 1568 met een huurleger de stad Groningen
was binnengetrokken en daarna Delfzijl had ver
overd, bleek het vanwege de vijandelijke activi
teiten rondom de twee ingesloten steden onmoge
lijk de troepen over land te bevoorraden. Toen
Groningen vervolgens door de Spanjaarden werd
afgesloten van de zee, kon de aanvoer van goede
ren uitsluitend via de rivieren plaatsvinden. Voor
het eerst kwam toen een groepje mannen in beeld
dat zichzelf watergeuzen noemde. Jan Abels uit
Dokkum, de Amsterdamse ballingen Jan Broeck
en Hendrik Thomasz. Laers, Ellert Vliechop uit
Enkhuizen en Pieter Dircksz. Kater uit Amster
dam voerden met hun koopvaardijschepen via de
Eems voedsel en andere benodigdheden voor de
soldaten van Lodewijk van Nassau aan. Het
duurde niet lang of de watergeuzen verruilden
hun bevoorradende rol voor de aanval op de
Spaanse troepen.
Vanaf 1569 verstrekte Willem van Oranje
kaperbrieven aan Nederlandse kapiteins. Deze
brieven mochten voor aanvallen op de vijand ter
zee en te land worden gebruikt. De vloot van de
watergeuzen telde in dat jaar tien tot twaalf sche
pen met enkele honderden mannen aan boord.
Het waren waarschijnlijk de Franse hugeno-
tenleiders Condé en De Coligny die de Prins van
Oranje aanraadden schepen in Engeland uit te
reden ten behoeve van de strijd tegen de Span
jaarden. In Gillingham aan de rivier de Medway
werden onder leiding van de Zuid-Nederlandse
edelman Adrien de Bergues, heer van Dolhain,
vijf kaperschepen gereedgemaakt. Lancelot van
Brederode sloot zich met vijf Oost-Friese edelen,
die in het bezit waren van een eigen schip, bij
deze vloot aan.
Als gevolg van de behaalde successen groeide
de vloot tot dertig schepen met ruim duizend man
aan boord. Inmiddels was er echter wel sprake
van een gezagscrisis: de commandanten hadden
hun mannen niet meer in de hand en naar de
bevelen van de prins van Oranje werd al hele
maal niet geluisterd. Van deze tijd dateert het
verhaal van een Oostendse visser dat de geuzen
32 opvarenden van een Spaans koopvaardijschip
aan een ankerkabel bonden en in zee verdronken.
Ook onschuldige vissers werden door de geuzen
op een plank gebonden en in zee gegooid.
Dolhain verloor in 1570 zijn positie als leider
van de geuzenvloot omdat hij weigerde een deel
van de rantsoengelden van buitgemaakte graan
schepen aan Willem van Oranje af te staan. Toch
bleef hij met een aantal schepen, de zogenoemde
Kanaalvloot, doorgaan met zijn geuzenactivitei-
ten. Het restant van de vloot koos Lancelot van
Brederode als bevelhebber en vormde in het noor
den de Eemsvloot.
In augustus 1570 werd de Zuid-Nederlandse
edelman Guislain de Fiennes, heer van Lumbres,
door Oranje benoemd tot kapitein-generaal van
de Kanaalvloot. Om nog meer greep op de water
geuzen te krijgen gaf de prins aan het einde van
dat jaar een document uit waarin hij van alle
kapiteins gehoorzaamheid eiste en beval dat
alleen volk van goede naam mocht worden aan
genomen. Alle officieren moesten van Neder
landse afkomst zijn. Verder werd een bepaling
opgenomen betreffende het buitgeld: een derde
deel was bestemd voor de prins, een derde voor
de kapitein en een derde voor de bemanning. Het
aandeel van de kapitein moest onder meer worden
gebruikt om het schip te bevoorraden. Ook
besloot de prins geen kaperbrieven meer uit te
geven, maar in plaats daarvan zogenaamde 'aan
stellingen van oorlog'.
In oktober 1571 werd Lumbres als leider van
de Kanaalvloot opgevolgd door Willem van der
Mark, heer van Lumey. De Eemsvloot stond toen
onder gezamenlijke leiding van Lancelot van Bre
derode en Willem Blois van Treslong. De vrijbui
ters maakten zich echter veelvuldig schuldig aan
wangedrag. Tussen maart 1571 en april 1572
voerden de watergeuzen twintig zogenaamde
landgangen (plundertochten op het vasteland) uit,
waarvan dertien tegen het onbeschermde Hol
land. Een groot verlies leden de geuzen van de
Eemsvloot in juni 1571, toen admiraal Francois
van Boschuyzen in opdracht van de regering in
Brussel bij Emden ruim honderd geuzen gevan
gen nam en liet ophangen. Een soortgelijke aan
val op de Kanaalvloot in augustus mislukte.
Van grote invloed op de toekomst van de
Kanaalvloot was dat Engeland in september 1571
besloot niet langer onderdak te verlenen aan de
watergeuzen die met hun schepen in de haven
van Dover lagen. Als gevolg hiervan kwam het
tot de beroemde aanval op Den Briel, waardoor
Willem van Oranje onverwacht voor vriend en
vijand een bruggenhoofd in de Nederlanden
kreeg.
In 1573 werd Lumey, vanwege de moord op
katholieke geestelijken en de weigering instruc-
44
Brief van een Zeeuwse kaperkapitein