Zeeland 21.2 De haven van Dover, die de geuzen in 1572 als wijkplaats moesten opgeven. Op de heuvel Dover Castle. Tekening: Anton van den Wijngaerde (1510-1572). Ashmolean Museum, University of Oxford. ties van Oranje op te volgen, door de prins gevan gen gezet. Hij speelde na zijn vrijlating geen rol van betekenis meer. Toen de Spanjaarden in de zomer van 1573 Haarlem innamen, executeerden zij veel geuzen onder wie Lancelot van Brederode. Daarna was het met het optreden van de water geuzen, als eenheid, in de Nederlanden gedaan. In de jaren 1573-1575 namen de geuzen zowel ter zee als te land en op de binnenwateren nog deel aan de strijd tegen de Spanjaarden, maar ze stonden nu onder scherp toezicht van Oranje en de stedelijke overheden.8 De brief De brief van David Jansz. is geschreven op een diploma (dubbelblad) van 300 x 215 mm., zonder watermerk. De verso-zijde van het tweede vel vermeldt het adres en er zijn restanten van rode lak waarmee de brief indertijd was verzegeld. Hoe Van Dijck aan de brief is gekomen, is niet bekend, maar hij heeft wel geweten wat hij in handen had. Bij het lot was, naast een transcriptie van de tekst van de brief, een kort verslag van onbe kende datum gevoegd, waaruit blijkt dat dr. G.I. Lieftinck, die sinds 1939 als conservator Middel nederlandse handschriften verbonden was aan de universiteitsbibliotheek van Leiden, indertijd het belang van de brief heeft onderkend. De tekst van de brief luidt als volgt. "Laus deo anno 1573 stilo anglie den 29en Januario in doe veren. Eersaeme ende discreten heer den abas- sadeur van skonincx maiesteyt uwer eeren sal believen te wetene dat ic met u wel breeder soude gesproken hebben, maer ic hebbet gelaten om datter zoo vele volcx by uwer Liefden was nu annopende vanden dienst die uwer eeren my te voren leydt ben ic wel vanden sinne te bedie nen indien ic myn pardoen mach hebben ende dat sonder fraude mits ic bevinde in my selven dat ic mynen koninc niet getrouwelyc gedient hebbe ende niet anders dan een ongetrou dienaer geweest niet gelyckende mynen vader, dien den mynen koninc grooten dienst gedaen heeft in zynen tyt, zoo ist dat ic bereet ben met goeder hertten te dienen getrouwelyck indien uwe my wilt doen verleenen myn pardoen, ende ic wil my vermeten meer uit te rechten dan den besten capitteyn die te water soude mogen comen onder uwe vlote, ten anderen zoo weet ic noch twee capitteynen van groote geloove te omsetten die ic alree hebbe gesproken die doen willen gelyc ic doen wil, mits hebbende haer pardoen ende mits houdende uwe beloefte die ghy my te voren leydt, suit uwer eeren my vandien te wesen een getrou dienaer, begerende hier op te hebben hier op advys ende antwoorde metten eersten in dili- gentie tot doeveren ten huyse vanden baillu. Den al uwen Capitteyn David Janssen wat ik vermach." Het is waarschijnlijk een naaste medewerker van Lieftinck geweest die aan Van Dijck schreef: "'Ik doe U hierbij de brief van 1573 toekomen, die Dr. Lieftinck, assistent-conservator voor de hand schriften aan de Universiteitsbibliotheek, alhier, zo vriendelik is geweest voor me te ontcijferen. Volgens den heer Lieftinck is het een heel interes sante en waardevolle brief en hij was benieuwd hoe U er aan gekomen was, of er nog meer in de bundel zat, enz. "Het schijnt een schrijven te zijn van een watergeus die deelgenomen had aan de opstand tegen Spanje, maar naderhand weer omgedraaid was en naar Engeland gegaan was, waar hij aan Brief van een Zeeuwse kaperkapitein 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2012 | | pagina 7