Zeeiand 21.4
Groepsfoto van zeven bemanningsleden van het schip de Meeuw van Alexandrine Tinne. V.l.n.r. Piet Petersen, zeilmaker J. Bangma,
'baas' Jens Lorentzen, Arie Jacobse (voor kameel), kapitein Lodewijk Josephicus Wilhelmie, Piet (Reuvers?) en 'Napoléon' Victor
Dulitz. Collectie Beeldbank Haags Gemeentearchief, Bibl. OM 16-7.
methoden en bewonderen de mooie sieraden, het
smeedwerk en de rijk bewerkte voorwerpen van
leer.
De laatste reis
De laatste reis ving aan in Tunesië. Vandaar ging
het gezelschap naar Tripoli, waar tijdens een ver
blijf van drieënhalve maand de tocht door de
woestijn werd voorbereid. Tripoli was het noorde
lijke punt van een belangrijke handelsroute door
de Fezzan naar het centrale deel van Soedan.
Langs deze weg trokken handelaars met textiel,
tapijten, mineralen, zout, dadels, huiden, struis
vogelveren, en bovenal slaven. Tinne en haar
reisgezelschap zouden die weg in tegengestelde
richting volgen. Het plan was om na de Fezzan
het oude vorstendom Bornu aan het Tsjaadmeer te
bezoeken, vandaar naar het vrijwel onbekende
Darfur te gaan en vervolgens door Soedan naar
de hoofdstad Khartoem.
Op 30 januari 1869 trokken de reizigers met
zeventig kamelen en grote voorraden voedsel en
munitie de woestijn in. Aanvankelijk verliep de
reis voorspoedig, reeds na 36 dagen werd Mur-
zurk, de hoofdstad van de Fezzan bereikt. Mur-
zurk was midden negentiende eeuw een belang
rijke handelsplaats waar verschillende karavaan
routes samenkwamen. Toen Kees en Arie haar
bezochten was de stad vervallen maar nog een
centrum van slavenhandel.
Via connecties van de Nederlandse consul in
Tripoli, Testa, was er contact gelegd met het hoofd
van de Ajjer Touaregs, Asgar Ichnuchen. Tal van
uitgewisselde berichten resulteerden in wat de
bekroning moest zijn van dit deel van de reis:
een ontmoeting. Die vond plaats op 14 juni 1869.
Er was een grote menigte op de been van mensen
die de intocht van de vermaarde vorst niet wilden
missen, onder wie de lokale sjeik, tal van mara-
boes en opperhoofden. Zowel Kees als Arie geeft
een beschrijving van de pracht en praal van Ich-
nuchens stoet en de capriolen die de leden van
zijn gevolg uithaalden op hun snelle renkamelen.
Bovendien werd er ter vermeerdering van de
feestvreugde veelvuldig in de lucht geschoten,
Zeeuwse zeelui in de woestijn
129