Franse inval in de winter van 1794 vond er een
politieke omwenteling plaats in Nederland. De
uitgeroepen Bataafse Republiek werd een bondge
noot van Frankrijk en daarmee een vijand van
Engeland. De superieure Engelse marine sneed
alle handelslijnen af en veroverde een voor een
de Nederlandse overzeese koloniën. De handels
vaart op Zeeland kwam hierdoor vrijwel volledig
stil te liggen, met uitzondering van de smokkel
handel. Illustratief is dat de VOC, eens de grootste
werkgever in Zeeland, in 1798 werd opgeheven.
Vlissingen hield iets langer stand, maar: "kort na
1807 ging het echt fout" en ontvluchtten Vlissin-
gers "in 1808 plotsklaps massaal" hun woon
plaats.6 Ook hier moet de oorzaak vooral worden
gezocht in de internationale context. Brusse
schrijft pas halverwege het boek dat Vlissingen
in 1807 een Franse stad was geworden, maar niet
welke gevolgen dit met zich meebracht. Nadat
Vlissingen door het Verdrag van Fontainebleau in
november 1807 formeel grondgebied van Frank
rijk was geworden, werden nieuwe belastingen
ingevoerd en moesten alle mannelijke burgers
van een bepaalde leeftijd gaan dienen in de nati
onale garde. Dit lijkt een betere verklaring voor
de 'uittocht' van inwoners van Vlissingen in 1808
naar vooral Middelburg, dan de grote overstro
ming in januari 1808 waarnaar Brusse verwijst.7
In de geschiedenis zijn er talloze voorbeelden
te vinden waarbij verval van steden werd veroor
zaakt door externe factoren, in het bijzonder oor
log. Zo verloren verschillende Brabantse en
Vlaamse steden aan het begin van de Tachtigja
rige Oorlog veel van hun inwoners. Voor de Repu
bliek geldt dat zij in de zeventiende eeuw nog
sterk genoeg was om haar grondgebied, overzeese
gebieden en handelsbelangen te verdedigen tegen
rivalen. In de loop van de achttiende eeuw kon zij
deze competitie steeds moeilijker volhouden en
werd haar positie dus kwetsbaarder. Het verval
van de Zeeuwse handelssteden was dan ook en
vooral het resultaat van het feit dat de Republiek
een speelbal werd van de Europese grote mogend
heden. Ook de redenen voor de bloei of stagnatie
van het platteland kunnen veelal in de internati
onale context worden gezocht. Brusse schrijft dat
de groei van de Nederlandse agrarische sector in
de tweede helft van de achttiende eeuw het
gevolg was van de stijging van de prijzen op de
Europese markt en de exportmogelijkheden naar
Engeland. Het lijkt er op dat in veel gevallen dus
niet zozeer een structurele economische neergang
ten grondslag ligt aan stedelijk verval, maar dat
deze juist wordt veroorzaakt door incidentele,
internationale politieke ontwikkelingen. Het is
daarom ook moeilijk om bij desurbanisatie over
trends of samenhang te spreken.
Dat het herstel van de Zeeuwse steden na de
Franse tijd uitbleef, wordt door Brusse geweten
aan het feit dat de vaart op Antwerpen open
bleef. Aan de andere kant voeren er ook na 1815
nog steeds Middelburgse schepen naar bestem
mingen in Azië en Amerika. Omdat de stad echter
moeilijk bereikbaar werd voor de steeds grotere
schepen, nam Vlissingen haar positie als grootste
Zeeuwse haven aan het einde van de negentiende
eeuw over. De bevolkingsontwikkeling van Vlis
singen (van 6.000 in 1750 naar 4.500 in 1815 en
bijna 9.500 in 1850) rechtvaardigt het onzes
inziens niet om van een gevallen stad spreken.
Ook worden in het boek van Brusse weinig
woorden vuilgemaakt aan het verval van de posi
tie van Middelburg als bestuursstad. In de
Bataafse en Franse tijd verloren door de centrali
satie van de macht de gewesten veel van hun
autonomie en daarmee interessante bestuursfunc
ties, zoals in de Zeeuwse admiraliteit, het gewes
telijk bestuur en de kamer van de VOC. Verschil
lende ambitieuze leden van de regentenelite
verlieten de Zeeuwse hoofdstad of keerden na hun
studie in Leiden niet meer in Zeeland terug, om
carrière te gaan maken in het Haagse regerings
centrum. Het vertrek van deze rijke Middelbur
gers versterkte de economische neergang van de
stad. Een overzicht van bijvoorbeeld het aantal
Zeeuwse studenten in Holland en hoeveel hiervan
er na hun studie naar Zeeland terugkeerden, had
dit deels inzichtelijk kunnen maken. Deze brain-
drain uit de provincie gaat overigens tot de dag
van vandaag door.
Ten slotte kan nog worden opgemerkt dat
Brusse zich weinig gelegen laat liggen aan het
probleem van definitie van wat een stad is. Op
pagina 25 constateert hij dat "stadsrechten en
verdedigingswerken weinig zeggen over de soci
aal-economische betekenis van een stad". Om
daar dan vervolgens als criteria aan toe te voe
gen: het aantal inwoners en de beroepsstructuur.
Van Driel heeft in een bespreking van de disser
tatie van Neele in ditzelfde tijdschrift gewezen op
de bizarre consequenties daarvan voor Zeeland,
zoals in het geval van Sluis en Aardenburg.8
136
Desurbanisatie