Zeeland 21.4
Deel II. Jeanine Dekker, Onderdanig en opstan
dig. Desurbanisatie en de politieke verhoudingen op
het platteland in Zeeland, 1750-1850 Balans tus
sen stad en platteland 2; Zwolle: Waanders,
Utrecht: Universiteit Utrecht, 2011, 224 pp., ISBN
978-90-400-7796-8)
Jeanine Dekker analyseert in haar bijdrage aan
het onderzoeksproject de vraag of er een verband
bestaat tussen de economische neergang in de
steden en de opkomst van het platteland. Naar
haar mening kunnen we deze ontwikkelingen
niet een op een over elkaar heen leggen. De eco
nomische ramp die Middelburg na 1795 trof,
heeft het afstoten van stedelijk bezit op het plat
teland wel versneld, maar was er niet de oorzaak
van. De stedelijke elite was al in de tweede helft
van de achttiende eeuw begonnen met het verko
pen van buitenplaatsen. De kopers waren platte
landsbewoners van wie de welvaart aanzienlijk
aan het toenemen was. Zij lieten de herenhuizen
afbreken en de omliggende tuinen, parken en
bossen omzetten in landbouwgrond. Deze ont
wikkeling ging door tot ver in de negentiende
eeuw. De plattelandsbevolking paarde haar toege
nomen welstand aan een nieuw zelfbewustzijn,
dat op tal van terreinen tot uitdrukking kwam.
Rijke landbouwers hadden voldoende geld om
zich vrij te maken van het boerenwerk en hun
aandacht te richten op hun culturele ontplooiing.
Zij interesseerden zich voor wetenschappelijke
kennis en gingen meer lezen en schrijven. Daar
door sloten zij aan bij de regionale en nationale
elite, waartoe tot dan toe alleen het stedelijk
patriciaat toegang had. De plattelandselite distan
tieerde zich daarmee van de rest van de dorpsbe
volking. Overigens waren er per regio duidelijke
verschillen waar te nemen in dit emancipatiepro
ces. Op het Walcherse platteland waren de ortho
dox-gereformeerde nieuwkomers wars van de
verlichtingsideeën, terwijl op Schouwen-Dui-
veland en in West-Zeeuws-Vlaanderen die opvat
tingen juist omarmd werden. De bewustwording
van het platteland kwam ook tot uitdrukking in
het ontstaan van een eigen kledingstijl en con
sumptiepatroon. Eenzelfde bewustzijn kwam naar
voren in de politieke cultuur op het platteland.
Dat leidde overigens slechts in uitzonderlijke
gevallen tot conflicten tussen de ambachtsheer
en de nieuwe bestuurders. Zo vat Dekker zelf de
essentie van haar onderzoek samen in haar arti
kel 'Kraaiennesten van Van den Brande. Desurba
nisatie in Zeeland'.1' De afwezigheid van conflic
ten tussen de ambachtsheren en de lokale
bestuurders wijt Dekker aan de desinteresse van
de eerstgenoemden voor het lokale bestuur.
Ambachtsheren hadden zich nooit intensief
bemoeid met het dagelijks bestuur van hun heer
lijkheden. Dat besteedden zij uit aan lokale
gezagsdragers. Zolang dezen de zaken goed
bestierden en de ambachtsheer niet door wanbe
leid in verlegenheid werd gebracht, lieten de
ambachtsheren hen met een gerust hart hun gang
gaan. Vaak waren de lokale bestuurders en
ambachtsheren goede maatjes; in sommige geval
len gingen zij zelfs met elkaar op jacht. De alge
mene wens van good governance leidde tot een
belangenovereenkomst tussen beide partijen en
afzijdigheid van de ambachtsheren. Als gevolg
van de zelfbewustwording van het platteland
begon omstreeks 1850 die belangenovereenkomst
haarscheurtjes te vertonen, zoals Dekker zelf
heeft aangeven in het eerder genoemde artikel.
Maar er is meer. Het gesuggereerde harmoniemo
del miskent het latente verzet van 'onderop',
waarop Jan Zwemer onvermoeibaar blijft hame
ren.10 De vermeende afzijdigheid van de
ambachtsheren gold zeker niet voor iedereen en
in ieder geval niet voor de Westkapelse
ambachtsheer Van Doorn van Westkapelle. Hij
bemoeide zich intensief met de stichting van een
calicotweverij in het Walcherse dorp. Sterker nog,
in 1839 stelde hij om niet een deel van zijn
grondbezit ter beschikking voor de vestiging van
een fabrieksgebouw. Hoewel de Zeeuwse calicot-
fabrieken meestal gezien worden als werkver
schaffingsprojecten (armenfabrieken), is er een
aantal argumenten om ze aan te merken als de
Zeeuwse variant van proto-industrialisatie. In de
eerste plaats waren er - verspreid over de hele
provincie - diverse vestigingen (Middelburg,
Vlissingen, Veere, Domburg, Arnemuiden, Zierik-
zee, Brouwershaven en Wilhelminadorp). Boven
dien waren de Zeeuwse calicots van een zodanig
goede kwaliteit dat de prijs ervan - in vergelij
king met die van katoentjes afkomstig van elders
in Nederland - op de internationale en Indische
markt agio deed. In de Middelburgse vestiging
werd zelfs gedurende een korte periode een nieuw
product geproduceerd: de zogenaamde drills (ver
gelijkbaar met pilow). Toen Van Doorn door de
gouverneur van Zeeland - wegens vermeend
Desurbanisatie
137