Zeeland 21.4
vervolg Meer boeren dan kooplieden en dominees.
in het land van stad naar platteland. Vooral Mijn-
hardt beijvert zich voor een herijking van de
vaderlandse geschiedenis." Het tijdperk na de
Gouden Eeuw moet volgens hem niet langer wor
den gezien als een periode van neergang, maar
juist van dynamische groei op het platteland
waarbij toen de fundamenten voor het moderne
Nederland zijn gelegd. De nieuwe balans tussen
stad en platteland betekende ook een verschui
ving van de machtsbalans van het urbane westen
naar het rurale oosten, noorden en zuiden van
Nederland.
Zo schrijven Brusse en Mijnhardt dat de land
adel een dominante positie in de Nederlandse
politiek verwierf. Dat het aandeel adellijke heren
in de top van bestuurlijk Nederland sterk steeg,
lijkt toch echter vooral het gevolg van het feit dat
koning Willem I na zijn aantreden in 1813 veel
leden van de voormalige regentenelite in de adel
stand verhief. Door het autoritaire regime van
Willem I en door de centralisatie van het bestuur
bleef toch echt ook in de negentiende eeuw Hol
land het economische en politieke hart van het
land. Bovendien keerde Nederland na 1850 weer
snel terug naar de oude verhoudingen. Door de
democratisering verminderde de macht van de
vorst en de adel en door de industrialisatie groei
den de Nederlandse steden als kool en manifes
teerde het land zich andermaal als handelsnatie.
Ook tegenwoordig bedraagt de waarde van de
export nog bijna 70 procent het bbp. De Utrechtse
historici overtuigen niet in hun streven om aan
de hand van het Zeeuwse voorbeeld een nieuwe
visie op de Nederlandse geschiedenis te presente
ren. Tussen 1750 en 1850 vonden inderdaad
ingrijpende verschuivingen in de maatschappe
lijke en economische verhoudingen plaats, maar
het lijkt er toch op dat juist deze periode meer een
uitzondering vormt in de grote lijn van de Neder
landse geschiedenis - die in the long run bepaald
is geweest door krachtige steden, de dominante
burgercultuur en haar positie als handelsmacht -
dan de periode 1550-1750.
Het gevoel bekruipt dat ambitieuze resultaten,
zoals een nieuwe kijk op de vaderlandse geschie
denis gebaseerd op een regionaal onderzoek, mis
schien deels voortvloeien uit de behoefte om de
hoge kosten voor dergelijke studies te rechtvaar
digen. Het geld was goed besteed, zo lijken de
schrijvers te willen zeggen, want het onderzoek
heeft toch verrassende resultaten en inzichten
opgeleverd?14
De Utrechtse historici verkondigen elders zelfs
dat hun studies ook nog een relevantie hebben
voor huidige maatschappelijke vraagstukken. Je
zou van wetenschappers enige terughoudendheid
verwachten om op basis van historisch onderzoek
stellige uitspraken te doen over de toekomst,
maar in de PZC van 10 januari 2009, 14 april en
21 juni 2011 poneren Wijnand Mijnhardt en Paul
Brusse naar aanleiding van hun studie naar Zee
land tussen 1750 en 1850 de aanbeveling dat de
Zeeuwen zich moeten gaan richten op toerisme
en landbouw.
Brusse stelt dat het toerisme al vanaf 1795 op
gang zou zijn gekomen. Maar in die tijd was rei
zen voor je plezier toch echt alleen voor de elite
weggelegd. Dat is echt iets totaal anders dan het
massatoerisme dat zich pas na 1950 ontwikkelde.
Zeeland was in de door de auteurs onderzochte
periode zeker nog geen populaire vakantiebe
stemming. Het stond tot ver in de negentiende
eeuw juist bekend als een ongezonde regio door
de aanwezigheid van de 'Zeeuwse koortsen'. Hoe
veel voorspoed is te verwachten met de door de
beide historici verkondigde oplossing dat Zeeland
zich vrijwel volledig op het toerisme moet gaan
richten? Het "huisjes verhuren", zoals Mijnhardts
ongevraagde advies aan het provinciebestuur in
de PZC luidt, levert maar een beperkte hoeveel
heid banen op. Ook lijken de groeimogelijkheden
van verblijfsaccommodaties niet onbegrensd. Het
valt overigens op dat vooral de afnemers van het
toeristische product, de mensen van buiten Zee
land, het luidst adviseren dat de toekomst voor
onze provincie vrijwel uitsluitend in recreatie zou
liggen. Op dit moment bedraagt het aandeel van
de toeristische sector in de totale Zeeuwse werk
gelegenheid nog geen 9 procent. Zelfs bij een ver
dubbeling van het aantal recreanten in Zeeland,
wat fysiek onmogelijk lijkt, zal deze sector nog
altijd minder werk bieden aan de Zeeuwen dan de
industrie en handel, die maar liefst 30 procent
van de totale Zeeuwse werkgelegenheid voor hun
rekening nemen. Ook landbouw wordt genoemd
als belangrijke economische pijler voor de toe
komst van Zeeland door de agrarische historicus
Brusse. De arbeidsintensieve landbouw van twee
eeuwen terug valt echter nog amper te vergelij-
Desurbanisatie
147