na's, en loopt van 5 juni tot 31 juli 1869, de laat
ste twee maanden van de laatste reis. Van de eer
ste reis hebben ook de kapitein en zijn vrouw
brieven en verslagen nagelaten. De toewijding
waarmee de twee matrozen hun dagboeken heb
ben bijgehouden is bewonderenswaardig. Ze
J GEISER Peintre &Fhoto$rapbe S.M.VEmpereur
Kees Oostmans. Collectie Beeldbank Haags Gemeentearchief,
Bibl. OM 16-34.
schreven niet voor zichzelf, ter herinnering, maar
voor de Nederlandse lezers thuis, die waarschijn
lijk nooit een voet op Afrikaanse bodem zouden
zetten. Ze zetten de tekst eerst in het klad op
papier en schreven die daarna over in het net.
Kees had de ambitie een reisverslag te publiceren.
In een brief aan Rietbergen laat hij weten: "...ik
zou graag enig schrift uitgeven van mijn ontdek
kingen, van het geen men ziet en hoort." In zijn
kladschrift beschrijft hij de periode in Algiers,
terwijl zijn dagboek pas later begint, als hij per
trein, postwagen en kameel naar Djelfa (een gar
nizoensplaats in Algerije) reist om zich bij zijn al
eerder vertrokken reisgenoten te voegen. De titel
luidt: Een Klaat boektje Van mijne rijs bij De Wei-
hooggeborene freule A Tinne op rijs van Rotter
dam naar de woestijn of door gans afrika.
Het taalgebruik van Kees (geboren in 1835) is
bijzonder. Fortuin spelt hij als voortuin. De h laat
hij voor klinkers dikwijls weg: zo schrijft hij
orloge in plaats van horloge en waar een in plaats
van waarheen. Maar ook plaatst Kees een h vóór
klinkers, dus schrijft hij huur in plaats van uur,
houd in plaats van oud, heindelijk in plaats van
eindelijk en harm in plaats van arm. Het verbaast
dan ook niet dat Kees, C.J. Oostmans, in het
Zeeuws Archief staat vermeld als C.J. Hoostmans.
Historicus Albert Meijer beschouwt de schrijf
wijze van Kees als al honderden jaren Zeeuws
taaleigen. Het gebruik van hoofdletters is totaal
willekeurig en punten en komma's ontbreken,
evenals een indeling van de tekst in zinnen. De
enige indeling is op datum.
De teksten van Kees staan vol met Arabische
plaats- en streeknamen en namen van personen,
dieren en dingen. Hij slaat er dikwijls maar een
slag naar. Hij schrijft bijvoorbeeld: "Die plaats
heette Modina of zo." Het illustere opperhoofd
van de Touaregs die zij ontmoetten, Asgar Ichnu-
chen, noemt hij "de heer Nagenoegen". Ook met
aantallen neemt hij het niet zo nauw. Bij een
bepaalde oase aangekomen ziet Arie "duizenden"
dadelbomen, maar Kees heeft het over 1 a 2 mil
joen.
Kees blinkt uit in zinnetjes als: "Heden mor
gen bekwamen wij een wijnig regen." Dagelijks
beschrijft hij weer en wind, maar ook het vorde
ren van de reis, het werk (de tenten opzetten en
afbreken, de geweldige hoeveelheden bagage op
en afladen, reparaties uitvoeren en boodschappen
doen voor de niet gemakkelijk tevreden te stellen
freule), ontmoetingen en bezienswaardigheden,
de vele strubbelingen tussen reisgenoten die niet
hadden gekozen voor eikaars dagelijkse gezel
schap, de problemen met weerspannige kamelen,
onwillige kameeldrijvers, enzovoort. Soms doet
hij verslag van gruwelijke gebeurtenissen zoals
de confrontatie met karavanen die slaven vervoe
ren die meer dood dan levend zijn, de dreiging
van rovers die niet terugschrikken voor moord,
ontvolkte streken en afgebrande dorpen. In een
dorp waar ze het kamp hebben opgeslagen wordt
op één dag een jong meisje de keel doorgesneden
omdat ze een huwelijkskandidaat weigert, en
komt een jongen om door verdrinking. Toch sluit
hij dan af met een van zijn vaste formuleringen:
126
Zeeuwse zeelui in de woestijn