nig over de aanbesteding en de bouw van het
schip te vinden was, brachten de heren Schorer
reeds de volgende vergadering verslag uit. Zij
waren tot de conclusie gekomen dat het contract
dat door Roose en Van Citters was gesloten niet
rechtsgeldig was omdat het een formulier met een
zegel van vier stuivers was in plaats van een van
acht stuivers. Het schip was in de boeken niet
bekend op naam van Roose maar in algemene
termen als behorende tot de MCC. Wel had Van
Citters in mei 1805 200 pond Vlaams aan Roose
betaald. Daar stond tegenover dat de compagnie
tot 1 januari 1806 betaald had aan materialen
circa 13.090 gulden en aan lonen ongeveer 500
gulden. Deze uitgaven mochten volgens de Scho-
rers niet uit het oog verloren worden wanneer de
kamer van desolate boedels, wat overigens niet
werd verwacht, meende recht op het schip te heb
ben. De Schorers waren van oordeel dat de kamer
van desolate boedels wel genegen zou zijn om te
overleggen en tot een minnelijke schikking te
komen.
De vergadering bedankte de Schorers voor
hun rapport en besloot de heer Evertsen, advo
caat, te raadplegen en hem te verzoeken in de
volgende vergadering zijn visie te geven. Evert
sen was eveneens van mening dat de kamer van
desolate boedels de zaak in der minne zou willen
schikken. Wel diende er zo snel mogelijk contact
met de president van de kamer opgenomen te
worden.
Een week later had het gesprek met de presi
dent plaats. Deze gaf te kennen dat hij zou trach
ten een commissie te formeren die met de direc
teuren van de compagnie deze zaak naar weder
zijds genoegen zou vereffenen. Deze commissie
was overtuigd van de onaangename procedures
die haar te wachten zouden staan als beide par
tijen op hun stuk bleven staan. Zij wenste dan
ook de zaak in der minne te schikken maar eiste
wel dat de 200 pond die Van Citters betaald had,
werden teruggegeven. De compagnie was het niet
eens met het terugstorten van het geld. Zij voerde
aan dat er aanzienlijke kosten waren gemaakt
wegens voorgeschoten daglonen en houtwaren
waarvoor zij zelfs interest aan de "Sociëteit der
geoctroyeerde Zaagmolens" had moeten betalen.
Tevens was de verwachting dat de MCC een aan
zienlijk verlies op dit schip zou gaan lijden. Om
de zaak op te lossen was de compagnie bereid de
helft van de 200 pond terug te betalen. Na enige
discussie kwam men tot overeenstemming. De
compagnie zou 800 gulden (133:6:8 pond) aan de
kamer van desolate boedels betalen. Dit aanbod
werd op 12 februari 1806 aanvaard en de docu
menten aangaande de bouw van het fregat wer
den vervolgens vernietigd. Hiermee was deze
kwestie opgelost en was het in aanbouw zijnde
schip eigendom van de MCC geworden.
De tewaterlating
In 1802 wendden de directeuren van de MCC zich
tot de raad van Middelburg over de noodzaak de
grachten en het dok uit te diepen. Door de deplo
rabele toestand waarin het dok zich bevond kon
den grote schepen er niet meer gerepareerd wor
den en moesten ze worden doorverwezen naar
onder andere Vlissingen. Dit had zeer nadelige
gevolgen voor zowel de compagnie als de Middel
burgse burgerij.
Door gebrek aan financiële middelen gebeurde
er niets. Daarom brachten de directeuren in 1804
wederom de slechte toestand van de dokdeuren
onder de aandacht van de raad. Het was nu geheel
onmogelijk om een zeeschip op de werf te repare
ren. Bovendien was er grote kans dat het enige
schip dat in het dok lag, de Colonist, bij verdere
"opdrooging en verwaarloosing" van het dok
naar een andere haven moest worden overge
bracht. Zover is het overigens niet gekomen. De
Colonist werd door de MCC in 1809 gekocht en
gesloopt. Tevens zou het uiterst bezwaarlijk, ja
haast onmogelijk zijn hun op stapel staande
schip, dat de naam Middelburg had gekregen, te
water te laten.
Inmiddels had A. Schraver, inspecteur zee-
werken van de stad Middelburg, opdracht gekre
gen om te bekijken op welke wijze het dok zo
goedkoop mogelijk uitgebaggerd kon worden.
Schraver presenteerde op 27 juni 1806 zijn eind-
bevindingen. In de vergadering van de directeu
ren van de MCC van 15 juli deelde de heer Scho
rer mee dat de raad van Middelburg besloten had
het dok uit te diepen, zo ver als nodig zou zijn om
het fregat Middelburg te laten aflopen.
Op 30 augustus 1806 was het zo ver dat het
op stapel staande schip te water gelaten kon wor
den. Dit feit werd deze keer vanwege de slechte
economische situatie niet met de gebruikelijke
maaltijd voor het werkvolk gevierd. Ieder kreeg
nu een rijksdaalder, de bazen tien rijksdaalders.
Een fregat voor de MCC
5