In mei 1809 was het opnieuw feest op de werf. Koning Lodewijk Napoleon bezocht de werf. Hem werd aangeboden het nieuwe schip Middelburg te herdopen, wat hij met plezier deed, en hij gaf het de naam Boerhave. Na inspectie van de Boerhave vroeg de koning of dit schip voor landsdienst gebruikt kon worden. Dit werd bevestigend beantwoord. De koning beloofde hiertoe stappen te ondernemen. Helaas heeft Lodewijk Napoleon niet lang genoeg geregeerd om deze belofte te kunnen nakomen. Wel schonk hij bij zijn vertrek van de werf aan het werkvolk 500 gulden om te verdelen. Pogingen tot verkoop Men wilde zo langzamerhand van het schip af. Roose werd in 1810 naar Holland gestuurd om te onderzoeken of hij de Boerhave daartegen een redelijke prijs kon verkopen. Dat lukte niet. Even was er hoop nadat een Franse officier het schip en het touwwerk had geïnspecteerd. Hoewel het schip eigenlijk niet geschikt was om als oorlogs schip dienst te doen, zou hij een gunstig rapport uitbrengen. Het liep op niets uit. Begin 1811 schreven de directeuren van de MCC aan de Maire van Middelburg dat hen ter ore was gekomen dat de Fransen het dok wilden dem pen en een dam voor de dokdeuren wilden aan leggen, zodat de Boerhave op korte termijn uit het dok moest. In dit schrijven brachten de directeu ren tevens naar voren dat zij er altijd op hadden aangedrongen dat van stadswege het dok op diepte werd gehouden en "ook het genoegen gehad [hadden] van tijd tot tijd te ondervinden dat onze gedane klagten meer of min verhoort zijn geworden". Sinds de invoering van het nieuwe politieke stelsel was er echter niets meer aan het dok gedaan. Ten gevolge hiervan zou het verplaatsen van de Boerhave grote kosten met zich meebrengen. Bovendien was aan de Kaai nauwelijks een goede ligplaats te vinden door de aanwas van de slikken. Financieel was het liggen aan de Kaai ook bezwaarlijker omdat het schip daar aangetast zou worden door de worm. Indien de "rampzalige oorlog" nog lang duurde, zou hun "kostbaar nagel nieuw gebouwd pand", mettertijd als "sleet" verkocht moeten worden. Daar kwam nog bij dat de MCC de enig overgebleven scheeps werf in Middelburg was, zodat bij het sluiten van het dok geen schip meer in Middelburg gerepa reerd of gebouwd kon worden, en dat zou tevens de teloorgang van hun werf en pakhuizen ten gevolge hebben. De directeuren verzochten de Maire dan ook of hij al zijn invloed wilde aan wenden om, als het niet anders kon, te bewerk stelligen dat de dokdeuren alleen tijdelijk geslo ten werden en het dempen van het dok te voorkomen. Tevens vroegen zij of de stad hen financieel tegemoet wilde komen in de onkosten die de MCC zou lijden bij het verplaatsen van het fregat. Per slot hadden zij altijd veel aan stadslas- ten en dokgeld betaald. De Maire liet in juli weten dat de Prefect de municipaliteit bijeengeroepen had om mede te delen dat de dokdeuren gesloten moesten worden. Men diende snel te handelen want de Maire zou het sluiten van de dokdeuren niet kunnen tegen houden. Bovendien was hij genoodzaakt de reeds opgestarte werkzaamheden voor het uitdiepen stil te leggen. Hierop kreeg Jan Roose opdracht al het nodige te doen om de Boerhave zo snel mogelijk uit het dok te krijgen. Half augustus 1811 werd het schip uit het dok gehaald - kosten 360 gulden - en afgemeerd aan de Kaai, waarbij het echter enige schade aan de kaaimuur veroorzaakte. De MCC wilde de kosten voor het uithalen op de stad verhalen maar kreeg nul op het rekest. De schade aan de kaaimuur werd na enig gesteggel uitein delijk door de metselaar van de MCC gerepareerd. Eind 1812 meldde Roose dat de heer Rogel uit Vlissingen belangstelling had voor de Boerhave. Het driemastfregat, twee doorgaande dekken, lang over de steven 110 voeten, wijd op zijn uit watering 28 voeten, hol in het ruim 13% voeten, hoog tussendeks 5% voeten Amsterdamse maat en 180 lasten (1 scheepslast is 2.000 kilo) groot, moest 20.000 gulden opbrengen. De zeilen, tou wen, anker etc. en het koks- en kajuitsgoed moes ten tezamen 4.520 gulden opbrengen. Roose werd naar Vlissingen gestuurd om te onderhandelen, maar het leverde niets op. De werf was de laatste tien jaar zowel qua werkzaamheden als qua voorspoed erg achteruit gegaan. Blijkens een vragenlijst uit 1812 waren er nog zes werknemers, waaronder twee jongens. Het dagloon varieerde van drie tot zestien stui vers. De redenen van verval waren verminderde handel, wanbetaling en duurte van teer en hen nep die onontbeerlijk waren in dit bedrijf. Tot nu konden de werknemers, ondanks het sluiten van het dok, beziggehouden worden met verschillende 6 Een fregat voor de MCC

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2013 | | pagina 12