Zeeland 22.1
Desurbanisatie. Een reactie
Paul Brusse, Jeanine Dekker, Wijnand Mijnhardt, Arno Neele
Wij zijn de redactie van Zeeland erkentelijk voor
het feit dat ze ons de ruimte biedt de bezwaren die
Willem van den Broeke en Tobias van Gent formu
leerden in hun recensieartikel 'Meer boeren dan
kooplieden en dominees?' in het decembernummer
van dit blad, van commentaar te voorzien. We
beginnen met hun kritiek op de studie van Brusse,
vervolgens komen Dekker en Neele aan de orde.
Onze reactie op het laatste deel sluit ons commen
taar.
Binnen het bestek van deze reactie is het niet
mogelijk alle punten van onze critici uitvoerig te
behandelen. Het blijft daarom bij een bloemle
zing. Om te beginnen: wat is er mis met het
gebruik van 'grote' termen in het boek Gevallen
stad van Brusse ter duiding van 'grote' gebeurte
nissen? Kan de dramatische metamorfose die Zie-
rikzee en Middelburg ondergingen anders worden
geduid dan met woorden als "ondergang" en
"gevallen"? Deze internationale havensteden
raakten een zeer groot deel van hun bevolking
kwijt en veranderden in korte tijd in regionale
verzorgings- en/of bestuurscentra. Aan het begin
van de negentiende eeuw was Middelburg totaal
verpauperd. Honderden bouwvallen telde de stad,
de woningmarkt was volledig ingestort. Het her
stel tot 1850 (en ook daarna) was teleurstellend.
De lotgevallen van Vlissingen zijn een ander
verhaal, zoals uit het boek van Brusse blijkt.
Niettemin ging ook de Scheldestad kort na 1800
door een diep dal. Dat de oorzaak daarvan ligt in
het feit dat de stad in Franse handen kwam, heb
ben Van den Broeke en Van Gent goed gezien. De
Fransen hielpen de smokkelhandel vakkundig om
zeep, zo is aannemelijk gemaakt. Vlissingen
groeide sterk tussen 1813 en 1850, maar vooral
dankzij de marinewerf en de garnizoenen.
Gesubsidieerde groei, zou men kunnen zeggen.
We hebben nooit gesuggereerd dat stad en
platteland communicerende vaten waren. We
hebben het ons wel afgevraagd. Onze critici ver
warren hier de vraagstelling van ons project met
de onderzoeksresultaten. De economische verhou
ding tussen stad en platteland bleek gecompli
ceerder dan verwacht en was per stad verschil
lend. Van den Broeke, die bij de aanvraag van dit
project betrokken was, weet dat we mede op basis
van ons onderzoek van plan waren bestaande
theorieën omtrent (des)urbanisatie en de verhou
ding tussen stad en platteland aan te vullen met
nieuwe modellen en ideeën. Dat is gebeurd in de
synthese (deel IV).
De zogeheten blokkade van de Schelde was
van doorslaggevende betekenis voor de ontwik
keling van Middelburg en Zierikzee. Iets anders
kunnen we er niet van maken. In de 'eerste bloei
periode' telde Middelburg hooguit 6500 inwoners,
in de zeventiende en achttiende eeuw, dus tijdens
de blokkade, die inderdaad zelden tot stilstand
van de scheepvaart leidde, bijna het driedubbele.
De Zeeuwse steden controleerden de Schelde. Dat
is ons punt. Toen ze die controle verloren, raakten
ze in verval.
De opmerking van beide critici dat het verval
van de Zeeuwse steden in een internationale con
text moet worden geplaatst, is een open deur en
suggereert een tekortkoming in het boek die er
niet is. Brusse constateert juist - dat hebben Van
den Broeke en Van Gent kennelijk gemist - dat
die context niet voor elke stad dezelfde was,
zodat de economische ontwikkelingen sterk uit
eenliepen, de steden niet tegelijkertijd ten onder
gingen en sommige, zoals Goes, zelfs overeind
bleven.
Tot slot nog iets over de definitie van het
begrip stad. Dat Aardenburg in het onderzoek
niet als stad wordt gedefinieerd, vindt men in de
regio mogelijk bizar, maar is vanuit het oogpunt
van de gekozen invalshoek en vanwege de nood
zakelijke afbakening zeer goed te verdedigen. Het
zal voor de twee critici schokkend zijn te verne
men dat Zierikzee in 1930, volgens de criteria
van het CBS, evenmin stad was.
Ambachtsheer
Ten onrechte melden Van den Broeke en Van Gent
dat het boek van Dekker, Onderdanig en opstan
dig, gaat over de vraag of er een verband bestaat
Nog één keer: desurbanisatie
19