werden gezien als lucratieve investeringsmoge lijkheden. Jacob Cats liet er geen misverstand over bestaan dat het hem als groot polderinves teerder slechts ging om "de groote schat of hoope van gewin". En dat er met de transacties in pol ders geld kon worden verdiend, bleek wel in 1644, toen de Middelburgschepolder, die in juni van dat jaar voor een bedrag van 84.343 gulden was bedijkt, nog hetzelfde jaar voor meer dan het dubbele (178.392 gulden) van de hand werd gedaan. In het tweede hoofdstuk behandelt Van Cruy- ningen de economie. De zoutnijverheid en haringvisserij gingen achteruit. De kabeljauwvis serij bleef evenwel op peil, hetzelfde gold voor de handel op het achterland (Brabant en Vlaande ren). Het was echter vooral de agrarische sector die floreerde. Dankzij stedelijk, in handel en scheepvaart verdiend kapitaal werd het platteland van Zeeland tot bloei gebracht. In vergelijking met Holland was er in deze periode weliswaar sprake van achteruitgang, absoluut gezien was dit geenszins het geval. Integendeel, de auteur heeft het zelfs over een Zeeuws succesverhaal: "De ontwikkeling van alle sectoren overziende, kan worden geconstateerd dat Zeeland en Staats- Vlaanderen in 1700 welvarender waren dan in 1550." De welvaart bleek uit de demografische groei die het gewest in de zeventiende eeuw door maakte en de hoge graad van verstedelijking, zo blijkt uit het derde hoofdstuk. De bevolking groeide van ongeveer 80.000 naar 100.000 en dit was voornamelijk toe te schrijven aan de immi gratie uit de zuidelijke Nederlanden. Bijna de helft van de Zeeuwse bevolking woonde rond 1700 in steden. De politieke geschiedenis van Zeeland wordt beschreven door Simon Groenveld. Zijn betoog komt erop neer dat het gewest de opstand tegen Spanje begonnen was om de gewestelijke zelf standigheid te bewaren, maar tegenover het veel grotere en machtige Holland er niet in slaagde om uit te groeien tot een "soevereine en independente staat". De geciteerde woorden verwijzen naar de titel van het proefschrift van J.H. Kluiver, die in 1998 bij Mijnhardt promoveerde en aan wie deel II van de Geschiedenis van Zeeland is opgedragen. In het vijfde en laatste hoofdstuk, gewijd aan religie en cultuur, komt een keur aan onderwer pen aan bod. Drie auteurs (Arno Neele, Katie Heyning en Clasien Rooze-Stouthamer) richten zich op het geloofsleven (waarin uiteraard uitge breid aandacht voor de Reformatie), de weten schap, het onderwijs, de kunst, de communicatie en het volksvermaak. We lezen hoe als gevolg van de Reformatie Zeeland in religieus opzicht versplinterde en dat de overwinning van het cal vinisme voor een groot deel te danken was aan zijn aantrekkingskracht op de economische en bestuurlijke elite in het gewest. Het onderwijs werd geheel aan de godsdienst ondergeschikt gemaakt. Zo werd in 1583 bepaald dat het van groot belang was dat "die jonckheyt, van kints beenen af wel werde opgevoedet, ende inde vreese ende rechte kennisse Godes, ende alle goede consten ende zeden van der jeucht aen onderwesen". De aanstelling van "gheleerde, ver- standighe ende godvreesende leermeesters" die niet "anders willen leeren dan inde gherefor- meerde kercken gepredickt wordt" was hiervoor van groot belang. Calvinistische zedenmeesters voerden een onophoudelijke strijd tegen de 'homo ludens'. Herbergbezoek, kermisvermaak, uiterlijk vertoon van weelde: dit alles werd onomwonden veroordeeld. Predikant Willem Teellinck waar schuwde in zijn Spieghel der Zedigheyt (1620) tegen te opzichtige kleding: "De Couleur onser cleederen moet zedigh ende stemmig wesen, niet blickerigh, uytwendigh, noch weer-schijnig. Hier tegen vergrijpen zich die ghene welcke sich op- toyen in blauw, groen, geel, incarnaet, Etc off alle dat door malcanderen geslaghen." De waarschu wing sorteerde bitter weinig effect, de Zeeuwse elite trok zich er bar weinig van aan. Hoewel ik het boek met veel plezier heb gelezen, heb ik hier en daar toch een aantal bedenkingen. Laat ik beginnen bij het hoofdstuk over de econo mie, waarin de schrijver probeert aan te tonen dat de welvaart in Zeeland gedurende de zeven- Boekbesprekingen 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2013 | | pagina 37