De resterende bevolking en Germaanse nieuwko
mers erkenden in de vierde eeuw nog wel het
Romeinse gezag. Aan het begin van de vijfde
eeuw kwam de omslag. Frankische stammen had
den zich in de late derde eeuw en de vierde eeuw
al in de Betuwe en het oosten van Noord-Brabant
gevestigd. De Romeinse veldheer Stilicho trok in
402 zijn troepen terug achter de Boven-Rijn.
Daarmee lagen de mondingsgebieden van de
Neder-Rijn en de Schelde open voor nieuwe
bewoners. Germaanse stammen (Vandalen, Alle-
mannen, Sueven en enkele andere) trokken
daarop hierheen. Deze etnische bewegingen staan
bekend als de volksverhuizing.
De schrijver in de provinciegeschiedenis ver
wijst naar enkele studies over de volksverhuizing,
met name die betrekking hebben op de Sueven.
Zulke zaken zijn natuurlijk wetenschappelijk niet
zonder belang. Vroeg of laat komt er een Zeeuwse
of Nederlandse beweging die ijvert voor "eigen
volk eerst" of andere vormen van nationalisme en
regionalisme, al dan niet in combinatie met xeno
fobie, en dan is het goed om te weten hoe de
hazen gelopen hebben, waar de oudste rechten
liggen en wie we moeten uitsluiten of ergens de
schuld van kunnen geven. Toch denk ik dat er
nog werk aan de winkel is, voordat we een helder
beeld van die Sueven hebben als voorouders, laat
staan dat iemand zich op de hoge ouderdom en de
bijzondere aard van onze stam als voorgeslacht
kan beroemen.
Over de Sueven staat immers weinig vast.
Caesar noemt de Sueben in zijn Germaanse oorlog
geregeld, onder andere in het vierde boek. Tacitus
schrijft in zijn Germania in caput 38 over hen:
"Nu hebben we over de Sueben te verhalen, die
niet een enkelvoudig volk uitmaken. Zij bewo
nen immers het grootste deel van Germania en
zijn tot dusverre verdeeld in aparte stammen,
ieder met een eigen naam, hoewel zij allen teza
men Suebi worden genoemd." Meyer, wiens verta
ling (Opera Minora, Haarlem 1961) ik hier citeer,
heeft bij deze passus een noot waarin hij stelt dat
Tacitus onder de Suebi alle volken van Oost-Ger-
mania samenvat. Gewoonljk, aldus Meyer, duidt
men met Suebi enkele verbonden stammen aan
die in de Elbevlakte woonden, onder wie de Ser-
mones, de Quadi en de Langobarden. Vervolgens
gaan deze en andere stammen enkele eeuwen en
route om invulling te geven aan wat historici
later gingen noemen "de Grote Volksverhuizing",
ook wel door een frivole historicus "het gat van
Nederland" genoemd omdat daarover weinig
vaststaat.1
Bij de opmerkingen over de Sueven en het
Zeeuws heeft de redactie van het eerste deel van
de provinciegeschiedenis een voetnoot geplaatst
met hun bronnen. In noot 167 worden niet minder
dan zes publicaties genoemd. Het was de moeite
waard om in al die boeken na te gaan wat er over
de Sueven wordt gezegd. Men ontkomt daarbij
niet aan de conclusie dat het erg lastig is om de
Germaanse stammen in de tijd van de volksver
huizing precies te lokaliseren en vast te stellen
wie wanneer waar woonde. Voor het veronder
stelde verband tussen de Sueven en het Zeeuws is
dat niet zonder belang. Stel dat duidelijk gemaakt
zou kunnen worden dat de Sueven in alle opzich
ten, ook in de vierde en vijfde eeuw, een verza
melnaam is voor een groep Germaanse volkeren
die over een groot deel van West-Europa ver
spreid worden, dan verliest de relatie tussen de
Sueven en Zeeuwen behoorlijk aan kracht. Toch
is die etnisch-linguïstistische spreiding niet
doorslaggevend voor de etymologische kwestie
waarover het hier gaat. In feite berust het veron
derstelde etymologisch verband tussen de Sue
ven, de Zeeuwen en het Zeeuws op één curieuze
suggestie in de literatuur.
Gysseling
In een bijdrage in het eerste deel van de Alge
mene Geschiedenis der Nederlanden, dl. 1 (1981)
schrijft Maurits Gysseling over 'Germanisering
en taalgrens'. Gysseling (1919-1997) was een
groot kenner van het vroegste Nederlands. Zijn
omvangrijke kennis was vooral gebaseerd op stu
die van de oudste toponymica. Het toponymisch
materiaal (veelal zelf door Gysseling uit allerlei
bronnen verzameld) werd aangevuld met histori
sche gegevens, uit ambtelijke stukken, literaire en
religieuze documenten en kronieken. Als zodanig
werden geschriften van de heilige Hieronymus
gebruikt uit het begin van de vijfde eeuw.2 Zo
weten we dat omstreeks de jaarwisseling van
406-407 Vandalen, Alanen en Suevi de Rijn
overstaken om Gallië binnen te vallen.3 In een
brief van Hieronymus over deze passage wordt
een hele reeks volksstammen genoemd (Quadi,
Vandalen, Sarmatianen, Alanen, Gepiden, Heru-
len, Saksen, Bourgonden, Alamannen), echter
Het Zeeuws en de Zeeuwen
59