ontbreken daar de Sueven, tenzij, zoals Reynolds
schrijft, de Suevi aangeduid werden door een
andere naam.4
Een ander voorbeeld van tekstmateriaal dat
de toponymische gegevens aanvult levert de
dichter Venantius Fortunatus. Deze leefde in de
tweede helft van de zesde eeuw en was een
belangrijk man, ook als dichter. Hij schreef voor
de hoven van de Merovingers in Gallië, onder
andere voor de koninklijke hoogheden Sigibert,
Charibert en Chilperic.5 In een lofdicht op deze
Chilperic I (561-584) noemt Venantius hem de
schrik van Sueven en Friezen.
Belangrijkere gegevens zijn te vinden in de
levensbeschrijving van Eligius (Eloy), die door
Audoënus rond 670 samengesteld werd. In 640
werd Eligius bisschop van Doornik en Noyon (ten
oosten van Amiens). De inwoners van zijn bis
dom waren voornamelijk ongelovigen. Eligius
richtte zich op de kerstening van de Vlamingen,
de inwoners van Antwerpen, de Friezen en van
de barbaarse stammen langs de kust. Er zijn nog
enkele andere teksten die wat opleveren voor de
naam voor de bewoners van Zeeland en hun taal,
waaronder de Annales Vedastini. Deze annalen
van de abdij van Sint-Vaast bij Atrecht zijn
geschreven in de vroege tiende eeuw en vormen
een belangrijke bron voor de geschiedschrijving
van de negende eeuw, met name voor het Karo
lingische rijk.
De door Gysseling verzamelde toponymica
werden door hem verwerkt in het in 1960 ver
schenen indrukwekkende Toponymisch Woorden
boek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-
Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226).6 Deze
toponymische gegevens bestaan voor het grootste
deel uit Latijnse citaten uit de genoemde geschrif
ten.
Het is in dit woordenboek dat Gysseling voor
het eerst in een summiere, cryptische toelichting
een verband legt tussen de Sueven en de Zeeu
wen. Ik citeer de passage volledig, omdat ze de
sleutel aanreikt voor de redenering van Gysseling
en daarmee voor de bewuste passage in de Pro
vinciegeschiedenis: "Is Zeeuwen een vervorming
van Suevas (zie Suebi, Schwaben) onder invloed
van saiwi - m 'zee' of is omgekeerd Suevi uit de
vita s. Eligii en de Annales Vedastini een vervor
ming van saiwjas 'zeeaanwoners' onder invloed
van de volksnaam Suevi?"
Opvallend in Gysselings toelichting is dat ze
vragenderwijs wordt geformuleerd. Gysseling
gebruikt verder in zijn vraag de term 'vervor
ming', die voor zover ik weet in de historische
taalkunde geen vakterm is. Toch kunnen we wel
gissen wat Gysseling bedoelt. Niet zonder reden
brengt hij uit het gotisch, namelijk het mascu
liene woord saiws, 'zee' te berde.7 Gysseling was
vanzelfsprekend uitstekend op de hoogte van de
klankontwikkeling. Toch kon hij zich niet aan de
indruk onttrekken dat er op een of andere manier
een zij het indirect verband moest zijn tussen het
woord Zeeuwen en de oude naam van de Ger
maanse stam van de Suevi. De kern van Gysse
lings vraag is nu: óf Zeeuwen 'eigenlijk' de Sue
ven zijn, maar dat de volksnaam onder invloed
van het woord voor 'zee' zich heeft ontwikkeld
tot Zeeuwen. De andere mogelijkheid die hij
oppert dat de naam Suevi (in de Latijnse teksten)
juist door het Germaanse woord voor 'zeebewo
ners' weer gebruikt is, als een verlate allusie op
die oude Germanen.
In Gysselings bijdrage aan de Algemene
Geschiedenis der Nederlanden bespreekt hij deze
onderwerpen uitvoeriger. Daarbij wil hij op basis
van verschillende lagen en substraatlagen in zijn
toponymica en de germanisering van de lage lan
den het ontstaan van de taalgrens tussen de Ger
maanse en de Romaanse talen onderzoeken. In
zijn bijdrage aan de Algemene Geschiedenis
schrijft hij stelliger over de volksverhuizing. In
dit opstel komt Gysseling, nadat hij de verschil
lende volksbewegingen en de uitspraken in de
diverse kronieken en andere teksten heeft
genoemd tot de volgende stelling: "Men kan zich
moeilijk aan de indruk onttrekken dat ten minste
in een deel van deze getuigenissen met Suevi
Zeeuwen worden bedoeld. Ze zijn misschien
afstammelingen van een noordelijke Suevengroep
uit Oost-Holstein. De naam Swevas is, met
dezelfde kustnederlandse klankevolutie als meed,
weel enzovoort, en mede onder invloed van het
op saiwa- teruggaande woord zee, tot Zeeuwen
geworden, hetgeen reeds in de 11de eeuw gereïn-
terpreteerd werd als 'zee-aanwoners'."
Merk op dat Gysseling aanvankelijk voorzich
tig formuleert: "men kan zich moeilijk aan de
indruk onttrekken", "een deel van deze getuige
nissen", "misschien afstammelingen". Verder stipt
hij met twee voorbeelden de bekende klankont
wikkeling aan, waarna hij ten slotte stelt dat
Swevas (een verbogen vorm van Suevi) tot Zeeu-
60
Het Zeeuws en de Zeeuwen