calicotweverij van alle kanten en beschrijven
tevens de geschiedenis van Westkapelle in de
negentiende eeuw en de rol van de gemeente en
de ambachtsheer bij het stichten van de calicot
weverij.
Bij de totstandkoming van de calicotweverij
in Westkapelle speelde de ambachtsheer een
belangrijke rol, niet alleen bij het beschikbaar
stellen van de benodigde grond, maar ook met de
grote invloed die hij had in rijksaangelegenheden
door het bepleiten van een rijkssubsidie. Die
ambachtsheer was Hendrik Jacob van Doorn
(1786-1853), in april 1810 getrouwd met Adriana
Schorer, dochter van de burgemeester van Mid
delburg en vrouwe van Westkapelle. Van Doorn
breidde zijn naam uit tot Van Doorn van West-
capelle en ging wonen in Middelburg. Hij werd
lid van Gedeputeerde Staten en later gouverneur
van de provincie Zeeland. Van Doorn was zowel
een vertrouweling van koning Willem I als van
koning Willem II en dit zal zijn vruchten hebben
afgeworpen bij de oprichting en het behoud van
de calicotweverij in Westkapelle.
Het hele proces van het zoeken naar een loca
tie tot de uiteindelijke bouw van de weverij wordt
uitgebreid beschreven. Het bestek van het
weef'uus uit 1839 is opgenomen in een bijlage. Er
wordt ook stilgestaan bij de constructieve gebre
ken van het fabrieksgebouw.
Ruime aandacht wordt geschonken aan de
arbeidsomstandigheden van de wevers. Niet
alleen hun werktijden maar ook hun fysieke toe
stand en lonen worden onder de loep genomen. In
de zomer werd per dag 12,5 uur gewerkt, in de
winter een uur minder. De werkochtend in de
zomer duurde van 5.00 tot 12.00 uur, met een
pauze van 8.00 tot 8.45 uur. Na de middagpauze
tot 12.45 uur werd doorgewerkt tot 16.00 uur in
de namiddag. De wevers konden dan genieten
van een korte pauze tot 16.30 uur. Pas om 19.00
uur was de werkdag ten einde. In de winter was
de werkdag van 7.30 uur tot 19.30 uur, met pau
zes van 12.00 tot 13.00 uur en van 16.00 tot 16.30
uur.
Over de arbeidsomstandigheden is veel
bekend door het rapport van dokter Coronel, die
in 1860 een bezoek bracht aan de Walcherse
weverijen, waaronder die van Westkapelle. In
augustus van dat jaar werkten hier 98 personen,
van wie 89 vrouwen en meisjes (90%) en 9 man
nen en jongens (10%). De leeftijd varieerde van
12 tot 40 jaar, maar het sterkst vertegenwoordigd
waren de meisjes in de leeftijdscategorie van 15
tot 20 jaar, namelijk 33 (34%). Van de werkne
mers was 62 procent vóór hun 15 de in dienst
gekomen. De duur van het dienstverband was
gemiddeld 6,7 jaar. Slechts 20 procent van de
werknemers was gehuwd en 34 procent had
onderwijs genoten. Het merendeel van de werkne
mers van de Westkappelse weverij bestond uit
jonge, ongehuwde vrouwen en meisjes met een
gebrekkige opleiding. Er werkten hier meer vrou
wen in vergelijking met de andere weverijen in de
regio, zoals die in Domburg en Veere.
Het is moeilijk om een relatie te leggen tussen
de hoge sterftecijfers en de slechte gezondheids
toestand in de weverij, omdat die evenmin
deugde in de woningen. Volgens Coronel leden
veel werknemers aan de zogenoemde scrofel-
ziekte (longlijden).
De Zeeuwse calicotweverijen genoten bijzon
dere bescherming van de NHM, die niet alleen
garant stond voor de afname van het eindproduct
maar ook bereid was tot het betalen van een
hoger loon dan in Overijssel. Bovendien kwam de
NHM de Salomonsons tegemoet in de extra kos
ten die in Zeeland aan de productie van katoen
tjes waren verbonden. De huisindustrie was hier
namelijk niet bekend en daarom moesten aparte
lokalen worden gebouwd.
De Zeeuwse armenfabrieken waren redelijk
succesvol, omdat zij producten leverden van
goede kwaliteit.
Ondanks het succes van de Zeeuwse calicot
weverijen hielden ook zij het niet vol toen de
mechanisatie vanaf omstreeks 1860 doorzette.
Toen ook nog de subsidies van de NHM weg
vielen, zagen de Salomonsons geen brood meer
in de exploitatie van weverijen in Zeeland en
concentreerden zij zich op de mechanisatie van
Boekbesprekingen
79