(Flandrenses atque Andoverpenses, Fresiones quo- que et Suevi et barbari quique circa maris litora degentes)." De Vlamingen zal men vooral moeten zoeken in de oude Vlaanderengouw, de kustgebie den van het latere graafschap Vlaanderen, de Friezen in het latere Holland. Eligius was bis schop van Doornik en breidde met zijn zendings werk zijn bisdom in noordwaartse richting uit. Hij richtte zich daarbij, gelet althans op de omschrijving in de vita, vooral op de kustgebie den. Wanneer daar niet alleen de Vlaamse maar ook de Friese kuststreken deel van uitmaakten, dan is het welhaast ondenkbaar dat Eligius het tussengelegen mondingsgebied van de Schelde zou hebben overgeslagen. Dat dan daar de genoemde Sueven woonden, lijkt zeer goed moge lijk. Later behoorde een groot deel van het graaf schap Vlaanderen tot het bisdom Doornik. Hol land en Zeeland daarentegen niet; in de achtste eeuw gingen deze gewesten, nadat zij onder Fran kisch gezag waren gebracht, grotendeels tot het toen gevormde bisdom Utrecht behoren. De missie van Eligius, ruim een halve eeuw eerder, had daar kennelijk geen blijvend effect gehad, hoogstwaarschijnlijk omdat juist in Eligius' tijd de heidense Friese koningen hun gezag zuid waarts uitbreidden en de Scheldemond verover den (of op de Franken heroverden). De jongste van de drie bronnen, de annalen (jaarboeken) van de abdij van Sint Vaast te Atrecht (Arras), handelen over de strijd die Vikingen in 880 met Menapiërs en Sueven voer den.5 In 879 hadden de Noormannen, die vanuit Engeland met een groot ruiterleger naar het vas teland waren overgestoken, hun winterkamp ingericht in Gent. Ook hun schepen, die zij in eerste instantie in Boulogne hadden achtergela ten, haalden zij daarheen, ongetwijfeld via de Scheldemond. De daarop volgende vijf jaar waren zij een groot deel van de tijd actief in de Schelde- streek. In november 880 verplaatsten zij hun kamp van Gent naar Kortrijk, van waaruit zij nog voor het eind van dat jaar de Menapiërs en de Sueven versloegen. Op beide volkjes, zo zeggen de annalen van Sint Vaast, waren de Vikingen zeer gebeten; wat erop wijst dat zij al eerder met hen in botsing waren gekomen. Met de Menapiërs zullen de bewoners zijn bedoeld van de gouw Mempiscus in Binnen-Vlaanderen, het gebied van Schelde en Leie. Dat dan de Sueven de bewoners kunnen zijn geweest van het mondingsgebied van de Schelde, is aannemelijk. Voor de Vikingen was de Schelde in deze jaren de hoofdverkeersader waarlangs zij in directe verbinding stonden met het Deense moederland; vele malen zullen hun schepen in deze periode de Scheldemond in en uit zijn gevaren. Wanneer aldus twee heel verschillende bron nen - of drie, wanneer men het lofdicht van Venantius Fortunatus meetelt - spreken over Suevi die zich in de vroege middeleeuwen in de nabijheid blijken te bevinden van Friezen, Vla mingen, Menapiërs, Antwerpenaren en andere barbaren aan de zeekust, dan is de kans vrij groot dat deze Suevi in het tegenwoordige Zee land hebben gewoond. En wanneer dan, daar vanuit gaande, Gysseling zich de vraag stelt of er misschien een verband bestaat tussen de volks naam Suevi en de woorden Zeeuws en Zeeuw(en), dan lijkt mij dat legitiem en zelfs enigszins voor de hand liggend. Immers, zou dat verband inder daad aantoonbaar zijn, dan vormt dat een extra aanwijzing dat de bevolkingsgroep in de Lage Landen die in de vroege middeleeuwen Suevi werd genoemd, hoogstwaarschijnlijk in Zeeland woonde. Vandaar dat ik de desbetreffende visie van Gysseling niet onvermeld wilde laten in de Geschiedenis van Zeeland, ook al ging het in de desbetreffende paragraaf alleen over de vroeg middeleeuwse bewoners en de bewoning van het tegenwoordige Zeeland, en niet om de vraag waar de woorden Zeeuws en Zeeuw(en) vandaan komen. Van Driel contra Gysseling Dat Lo van Driel weinig ziet in de opvatting van Gysseling, is begrijpelijk. Immers, in Van Driels visie waren er in onze streken in de vroege mid deleeuwen geen Sueven te bekennen. Gysselings overwegingen, aanvankelijk nog zoekenderwijs geformuleerd in zijn Toponymisch woordenboek, maar later stelliger in de Algemene geschiedenis der Nederlanden AGNzijn in de vorige afleve ring van dit tijdschrift door Lo van Driel volledig geciteerd. Voor alle duidelijkheid geef ik hier nogmaals de tekst van de laatste en kennelijk definitieve stellingname van Gysseling in de AGN, waar hij schrijft: "De naam Suevas is met dezelfde kustnederlandse klankevolutie als meed, weel enzovoort, en mede onder invloed van het op saiwa- teruggaande woord zee, tot Zeeuwen 96 Het Zeeuws en de Zeeuwen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2013 | | pagina 16