Van de woorden Zeeuws en Zeeuw(en) - ik houd deze twee woorden scherp uit elkaar - treft men Zeeuws al direct aan zodra in de tweede helft van de dertiende eeuw steeds meer teksten, zowel ambtelijke als literaire, in het Nederlands worden geschreven in plaats van in het Latijn. Circa 1275 heeft Jacob van Maerlant het in zijn Sinte Fran- ciscus leven over het Zeeuws als het dialect van Zeeland, en in het concept van de keur voor Zee land van 1290 is sprake van "den Zeeuwsschen mercken" (de grenzen van Zeeland).8 Ook in de Rijmkroniek van Holland van een anonieme auteur en Melis Stoke komt het woord Zeeuws herhaaldelijk voor. De anonymus die in de jaren 1280-1282 het begin van die kroniek schreef, heeft het weinig vriendelijk over "Seusche wolve", het Zeeuwse leger waarmee graaf Willem I in 1204 strijd voerde tegen Lodewijk van Loon. Melis Stoke, die in de periode 1301-1305 de kro niek voltooide, spreekt over de "Zeeusche core", de keur voor Zeeland uit 1256, en maakt in zijn verslag van de Vlaams-Hollandse oorlog van 1303-1304, melding van "enen Zeeuwschen cogghe", "Zeeuwsche gaste" en diverse malen van "dat Zeeusche here", het Zeeuwse leger.9 Kortom, in de laatste decennia van de dertiende eeuw blijkt Zeeuws zonder meer het woord te zijn voor van alles wat met Zeeland te maken heeft. Dat het woord Zeeuws in die betekenis ook eerder al in gebruik moet zijn geweest en dan bovendien werd geassocieerd met 'zeeuws' in de betekenis van 'tot de zee behorend', blijkt uit Latijnse teksten waarin 'Zeeuws' met het woord 'maritimus' wordt weergegeven. Circa 1205 mel den de Annates Egmundenses dat graaf Willem I in 1203 zijn toevlucht had genomen in Zierikzee, "apud gentem maritimam", waarschijnlijk een let terlijke vertaling van "bij het Zeeuwse volk".10 Twee eeuwen eerder, in 1012, was in de vita van Sint Macharius sprake van een zekere Gundwa- car, die "apud maritimos" woonde en naar de Gentse Sint-Baafsabdij kwam om daar de reliek van de heilige Macharius te vereren.11 Het is ech ter onzeker of ook in dit geval "apud maritimos" specifiek "bij de Zeeuwse mensen" betekende, zoals Gysseling in zijn Toponymisch woordenboek opperde, dan wel algemener "bij de mensen aan de zeekust". Aannemelijk is in ieder geval wel dat het woord Zeeuws ook rond 1200 al gebruikelijk was bij zaken die met Zeeland verband hielden. Maar hoe verrassend anders staat het met het woord Zeeuw(en). Zowel in administratieve en juridische als in verhalende bronnen van voor circa 1300 - materiaal dat dank zij de voorhan den tekstedities volledig valt te overzien - komen de woorden niet voor. De Zeeuwen werden in die tijd zonder uitzondering aangeduid als "Zeelan ders", in Latijnse teksten gelatiniseerd tot "Zelan- denses". De Latijnse variant trof ik voor het eerst aan in een oorkonde uit 1199, de Nederlandse in twee oorkonden uit 1290.12 Het gelatiniseerde woord werd ook als adjectief gebruikt, bijvoor beeld in een oorkonde uit 1249: "more Zelan- densi(op Zeelandse wijze).13 Ook in de veer tiende en vijftiende eeuw, voor zover ik aan de hand van een groot aantal steekproeven heb kun nen vaststellen, bleven de inwoners van Zeeland Zeelanders heten (Latijn: ZeelandensesAldus in de veertiende eeuw in de kronieken van Melis Stoke, Willem Procurator en Johannes de Beke, of aan het eind van vijftiende eeuw in de Katten- dijke-kroniek.14 Ook in administratieve bronnen ben ik geen andere woorden tegengekomen. Zo figureren "Zeelanders" in de Hollandse riviertol tarieven uit 1355-1358, mogen volgens het stads recht van Gorinchem uit 1382 "Zeelanders" 's winters hun schapen naar het land van Arkel overbrengen, en bepaalt de keur van Zeeland uit 1495 dat twee geboren "Zeelanders" zitting heb ben in het Hof van Holland en Zeeland.15 Ook de toenaam of familienaam (De) Zeelander(e) kwam in die tijd veelvuldig voor. Het Vroegmid- delnederlands woordenboek verwijst al naar een Antwerpse tekst uit de periode 1248-1271 waarin een Jan, Willem en Lijsbette Seelander worden genoemd. In teksten uit de late der tiende en de veertiende en vijftiende eeuw trof ik personen met die naam vele malen aan, zoals in Dordrecht, Haarlem, Rotterdam, Gouda, de watering van Blankenberge, en in de rekenin gen van de tol van Yersekeroord.16 Ook na de middeleeuwen bleef'Zeelander' in gebruik. Johan Reygersbergh heeft het in zijn Chroniek uit 1551 uitsluitend over Zeelanders, en zelfs Matthaeus Smallegange noemt anderhalve eeuw later in zijn kroniek uit 1696 de inwoners van Zeeland nog steeds Zeelanders.17 Toch is dan inmiddels ook het woord Zeeuwen in zwang gekomen. Het Woordenboek der Nederlandsche taal vermeldt teksten uit 1528 en 1574 waarin uit Zeeland afkomstige personen als "Zeeuw" worden aangeduid. Ook stuitte ik enkele keren op de toe- 98 Het Zeeuws en de Zeeuwen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2013 | | pagina 18