Zeeland 22.3 Het dansorgel in Zeeland Tom Meijer Bij een draaiorgel denken we tegenwoordig aan een klein instrument op straat, geplaatst op een wagen met een motortje aan het draaiwiel. Maar ruim honderd jaar geleden hadden draaiorgels een geheel andere functie. Omdat er in die tijd nog geen radio of grammofoons bestonden, zorgden mechanisch spelende orgels voor muziek op de kermis en in danszalen. Al in 1880 bestonden er in Parijs meerdere orgel- fabrieken, met als bekendste namen Gavioli, Gas- parini en Limonaire. In de bloeitijd van het dans orgel - ongeveer tussen 1890 en 1914 - expor teerden deze fabrieken orgels over de hele wereld, tot zelfs naar Zuid-Amerika en Rusland. In België ontstond vanaf 1900 een eigen dansorgelcultuur. In Antwerpen en omgeving begon men orgels te bouwen, afgestemd op de smaak van het Belgische publiek. Er waren in België ongeveer tien grote orgelfabrieken; de twee bekendste firmanamen waren Mortier en - vanaf de jaren dertig - Decap. Ieder jaar leverden zij tientallen dansorgels aan exploitanten van danszalen in de regio. De firma Mortier heeft tus sen 1900 en 1952 meer dan duizend instrumenten afgeleverd. Wanneer een nieuw type orgel op de markt kwam, werd het oude instrument voor een zachte prijs verkocht aan cafébazen die minder geld te besteden hadden. Nederland had geen eigen orgelfabrieken. De instrumenten werden geïmporteerd vanuit Frank rijk of België. Wel waren er hier en daar personen die orgels repareerden, verbouwden en ze vervol gens verhuurden of verkochten. In ons land was het dansorgel vooral geliefd in de drie zuidelijke provincies. Wellicht was men in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland voor het amusement meer gericht op België. In Zeeland waren vooral in Zeeuws-Vlaanderen veel dans orgels te vinden. Zeker tijdens de kermisdagen, wanneer deze instrumenten in een café of een tent werden geplaatst. Deze traditie bleef bestaan tot halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw. Dansorgelverhuurders In sommige etablissementen stond het hele jaar door een vast orgel. Maar omdat lang niet elke caféhouder een eigen orgel had - om financiële redenen of wegens ruimtegebrek - en men tijdens de kermisdagen toch een graantje wilde meepik ken, werd de mogelijkheid benut om een orgel voor een aantal dagen te huren en het in de zaak of een bijgeplaatste tent laten spelen. Met een orgel in de zaak trok men meer bezoekers, dus had men meer omzet. Zo ontstonden er in Zeeuws-Vlaanderen, net zoals in Noord-Brabant, meerdere grote en kleine orgelverhuurbedrijven en ontwikkelde zich ook hier een dansorgelcul tuur. Al vóór de Eerste Wereldoorlog hielden in Zeeuws-Vlaanderen enkele personen zich bezig met het verhuren en exploiteren van draaiorgels tijdens het kermisseizoen. De meeste dansorgel verhuurders verschenen echter in de periode tus sen 1918 en 1950. Zij reisden van plaats tot plaats, om er aan danslustigen amusement te bie den. Ook sommige Belgische dansorgelverhuur ders, afkomstig uit de grensstreek, vonden hier emplooi tijdens het kermisseizoen. Het reisseizoen begon ieder jaar met Pasen en eindigde medio oktober. De verhuurders hadden dan een drukke en zware tijd: rondtrekken met paard en orgelkar, het orgel laden en lossen, opbouwen en later weer ophalen. Van verharde wegen was destijds, zeker buiten de bebouwde kom, nog geen sprake. De tocht ging meestal over mulle boerenzandwegen en karrensporen. De orgelkar was door zijn breedte en gewicht - bela den met een orgel van 600 tot 800 kilo - eigenlijk niet geschikt om de smalle wielsporen van de boerenkarren te volgen. Als de wegen waren bestraat met kasseien werd de rit al helemaal heroïsch, aangezien dit de orgelkar geweldig deed schokken en de reistijd aanzienlijk werd ver lengd. De wagens werden aanvankelijk getrokken door een paard of een muilezel, pas later kwamen er vrachtauto's. Om het orgel te kunnen spelen, in een tijd Dansorgels 103

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2013 | | pagina 23