Vlaanderen de uitbreiding van het areaal voor de
verbouw van vlas. Bij Bouman lezen we: "Het
mooiste vlas, eertijds uitsluitend blauwbloeiend
vlas, werd gewonnen op zavelgrond. Speciaal in
nieuw-ingedijkte polders, waar men desnoods
twee of driejaren achtereen vlas kon verbouwen,
Overigens bracht deze voor Zeeland zo gunstige
ontwikkeling van de vlasteelt geen ingrijpende
verandering in relatie tot de afzetmarkt. Het
grootste deel van het in Zeeland verbouwde vlas
werd niet in Zeeland zelf verwerkt. In de acht
tiende en in het begin van de negentiende eeuw
Bloeiend vlas bij Dreischor, 2006. Foto Gust Romijn.
terwijl men elders verstandig deed zich te beper
ken tot één vlasoogst in de regelmaat van een
zevenjarige vruchtwisseling. Op goeden, zorgvul
dig bewerkten grond had men ook het minst last
van ziekten: de beruchte 'kwade koppen' of de in
Zeeland veel minder voorkomende 'brand'."11
Aan het eind van de achttiende eeuw profi
teerden de Zeeuwse vlasverbouwers van een
additionele, externe stimulans. De boeren in
Noord- en Zuid-Holland legden zich steeds meer
toe op de lucratieve teelt van aardappelen en
kool. De Rotterdamse vlashandelaren waren daar
door meer dan ooit aangewezen op Zeeland. In de
Verhandelingen van de Maatschappij ter Bevorde
ring van de Landbouw over 1781 staat te lezen dat
in Zeeland en Staats-Vlaanderen (lees: Zeeuws-
Vlaanderen) de vlasteelt "zoo sterk vloeit, en aan
zoo vele handen werk verschaft, als dezelve nooit
voor deezen hier te lande heeft gedaan."12
beperkte de bewerking van het vlas zich gewoon
lijk tot kleine partijen, die men voor eigen
gebruik achterhield. Op bijna iedere boerderij
werd in die tijd nog gesponnen en geweven. Als
men de laatstgenoemde vaardigheid niet bezat,
was er in ieder dorp wel een wever die op bestel
ling werkte. Ondanks het feit dat men in Zeeland
wel degelijk de nodige kennis bezat van de
bewerkingen die het vlas moest ondergaan voor
aleer het geschikt was om geweven te worden,
kende de regio geen vlasindustrie. De oorzaak
daarvan lag voornamelijk in het ontbreken van
voldoende geschikt water om te roten. Brak water
leent zich veel minder goed voor roten dan bij
voorbeeld het (zoete) water van de Leie in Vlaan
deren. Om die reden verkochten Zeeuwse vlas
boeren hun vlasstro aan vlassers uit streken die
de techniek van het roten tot in de perfectie
beheersten. Het vlas uit Zeeuws-Vlaanderen ging
Vlas in Zeeland
87