scheepvaart te gaan gebruiken; het schip werd in 1831 afgebroken. De toren is een rijksmonument. Na het bezoek aan de kerk begaf het gezel schap zich in de richting van de Westkapelse zee dijk, ook nu nog een bezienswaardigheid. De jonge Hovius was klaarblijkelijk zo gefascineerd door de werking van de dijk, alle onderhouds werkzaamheden die hieraan uitgevoerd moesten worden en wat dit allemaal kostte, dat hij een hele pagina wijdt aan de beschrijving ervan. Vanaf de dijk keerde het gezelschap terug naar de herberg Het Kasteel van Batavia die ook nu nog, zij het enkele meters verderop opnieuw gebouwd, in Westkapelle te vinden is. In de herberg werd koffiegedronken waarna het overvolle pro gramma werd voortgezet. "5 voor 12 vertrokken wij naar Domburg alwaar wij 10 over V2 1 arriveerden bij de wed.e Potter. Wij begaven ons terstond naar 't strand om aldaar smelt te zien ploegen, tot welk einde wij belast hadden dat tegen 12 uuren iemand met een ploeg op het strand gereed zou zijn, waar voor wij f3 zouden betaalen. Maar den ploeg bij ons aangekomen reeds gebrooken zynde, konde wij zulks niet zien. Smelt is een lang en smal vischje, zynde niet zeer smakelijk, dat zich onder 't zand ophoud, waarom men in 't najaar met een spade of ploeg die door twee paarden getrokken word, het zand nabij het zeewater omspit of ploegt, waardoor de smelt uit het opgeworpen zand te voorschijn komt, dog die met een onge- loofelijke snelte weder in het zand kruipt, waarom men deeze vischjes zeer schielijk met de hand moet vangen, hetgeen niet onaardig door Juffer E. Wolf geb. Bekker aldus beschreeven is. "Wij zagen hier aan 't strand twee Zeeuwsche meisjes die door twee jongmans vrij verre in zee geleid wierden, en met hunne natte kleeren van de duinen afrolden, en met zand gezout wierden waarmeede zij zich zeer diverteerden." Hoewel teleurstellend voor het gezelschap dat de excursie naar het strand van Domburg om daar smelt te zien ploegen in het water viel, is het voor ons nu interessant dat Hovius dit uitstapje noemt. Het geeft namelijk blijk van een ontwik keling in het denken over erfgoed die gewoonlijk in deze periode geplaatst wordt. Er wordt wel gezegd dat gedurende de zeventiende en acht tiende eeuw de interesse van klassieke oudheden - het begin van de erfgoedgedachte - naar lokale oudheden verschoof. Hieronder werden ook lokale gewoonten en gebruiken verstaan zoals het ploe gen van smelt en de opmerkelijke gewoonte Zeeuwse meisjes met natte kleding door het zand te rollen. Dit zijn gebruiken die wij nu immateri eel erfgoed zouden noemen. Een ander mooi voorbeeld van deze interesse in lokale oudheden zien we hieronder bij het bezoek aan de kerk in Domburg. Hovius bekeek in het koor van de kerk de beelden en altaren afkomstig uit de Romeinse tempel gewijd aan Nehalennia, een vruchtbaarheids- en bescherm godin van huis en haard. De archeologische vondsten die kwamen bloot te liggen op het strand van Domburg, zijn tegenwoordig nog te bezichtigen in onder andere het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Hovius neemt de inscripties die op de altaren staan minutieus over. Vervol gens gebruikt hij ruim twee pagina's van zijn verslag om de discussie te beschrijven die onder geleerden gevoerd werd over de herkomst van de naam Nehalennia. "De Kerk die wij ook bezagen is niet zeer fraaij. Op 't spits van de toren ziet men in plaats van een haan een speenvarken met het voorsnij mes in de rug. De reden hiervan is, omdat men in de herberg 't Schuttershoff gemeenlijk een speen varken eet, zoo dat er zomtijds wel vier speenvar kens tegelijk gebraaden worden. "In het choor van deze kerk worden de beel den van de afgodin Nehalennia nevens eenige andere alsmeede eenige steenen met inscriptien bewaard, zynde alle van graauwe arduinsteen. Wij telden er ten minsten twintig stuks behalven eenige afgebrooken stukken steen. In dit choor zijn de muuren overal beschreeven met namen van lieden die alhier deeze aanmerkelijke oudhe den bezigtigd hebben. "Sedert 't Jaar 1647 heeft men deeze en nog eenige andere oudheden nabij Domburg aan 't strand opgegraven, en in 't jaar 1684 ontdekte men eerst een gedeelte van een vloer van een tempel ter eere van Nehalennia gesticht tot dat men eindelijk in 't jaar 1705 of 1706 den geheele vloer zag, zijnde van een langwerpige en vier kantige gedaante. "Ook heeft men in 't jaar 1684 niet verre van het eerste hoofd en aan de oostzijde van Domburg verscheiden kisten met lijken daarin gevonden." lees verder op pagina 149 140 Reisverslag

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2013 | | pagina 20