Je hoorde de golvende zang van de oude maaiersvrouw,
en wat je in jezelf voelde weende.
Althans zo werden de woorden gerangschikt,
werd gevoel een voertuig voor waarachtige tranen -
een stromende en schurende rivier
als een aorta meanderend
tussen haar oevers van schijn en wezen.
Voor jou geen geharnaste ijzeren woorden,
geen mottige taal cirkelend rond het buitenlicht
van de nooit aflatende hang naar het hogere,
naar het laatste woord dat alle overige overbodig zou maken
je woorden stroomden, mutatis mutandis,
waar ze zich een bedding waanden.