Je hoorde de golvende zang van de oude maaiersvrouw, en wat je in jezelf voelde weende. Althans zo werden de woorden gerangschikt, werd gevoel een voertuig voor waarachtige tranen - een stromende en schurende rivier als een aorta meanderend tussen haar oevers van schijn en wezen. Voor jou geen geharnaste ijzeren woorden, geen mottige taal cirkelend rond het buitenlicht van de nooit aflatende hang naar het hogere, naar het laatste woord dat alle overige overbodig zou maken je woorden stroomden, mutatis mutandis, waar ze zich een bedding waanden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2013 | | pagina 24