Zeeuws Museum, genieten faam als de Nacht wacht onder de tapijtkunst; desondanks zijn ze, doordat ze alleen in de provincie te bewonderen zijn, te weinig bekend. Dat met deze uitgave niet temin op een breder publiek dan alleen zeehisto rici wordt gemikt, blijkt uit de inleiding waarin wordt uitgelegd dat er geen vergelijking mag worden gemaakt tussen de hedendaagse maat schappij en die van de zestiende eeuw: geogra fisch, economisch en staatsrechtelijk zag alles er volstrekt anders uit. Bewoners kwamen voor een stad en eigen verworvenheden op, of steunden hooguit hun gewest. Van een vaderland of gewes telijke statenbond was nog geen sprake. Met de vestiging van de Admiraliteit in Veere in 1488 bleek de belangrijkste bevoegdheid van de admiraal-generaal de regulering van de kaap vaart. Hij verstrekte uit naam van de vorst kaper brieven en hield toezicht op de verkoop van gekaapte schepen. Naast het bieden van bescher ming aan een konvooi konden deze konvooiers ook voor eigen rekening uitzeilen. Van een gecoördineerde inzet van kapers door de admiraal-generaal was dan ook nooit sprake. In Zeeland was altijd meer animo voor de kaap vaart omdat het dichter bij de oorlogsgebieden lag. De economische winst van de Habsburgse kaapvaart was waarschijnlijk gering; zo ook de effectiviteit van de kapers voor de maritieme defensie. Toch leverden ze in offensieve zin wel een belangrijke bijdrage aan de marine. De bete kenis van de kaapvaart reikt dan ook verder dan de binnengebrachte prijzen. Zoals de kaapvaart voor de vissers en koopvaarders van Holland een grote dreiging vormde, waren de Zeeuwse en Hol landse kapers een grote dreiging voor de Franse vissers en koopvaarders. Daardoor waren aan beide zijden constant beschermende maatregelen nodig, zoals bewapening, konvooiering of het aankopen van vrijbrieven, waarin dan ook de voornaamste marinetaken lagen in de beginjaren van de Admiraliteit. Hoewel in de zestiende eeuw aan de marine organisatie veel veranderde, bleef ze in haar basisvorm goeddeels overeind. Stedelijke overhe den met belangen in koophandel en visserij stuurden op lokaal en gewestelijk niveau oorlogs vloten aan als dat nodig bleek voor de handel. Vanuit dit oogpunt ontwikkelden private onder nemingen zoals de VOC een zeemacht die strijd leverde in de Oost en werd voorzien van een octrooi van de overheid voor militair geweld. Omdat het een enorme krachtsinspanning ver eiste om een vloot uit te rusten waarvoor vanuit de verre omtrek voorraden moesten worden aan gerukt, was het hier juist de decentrale structuur van de Hollandse en Zeeuwse zeemacht die het apparaat efficiënt maakte. Al blijkt wel dat de vlootuitrusting van 1544 een grote wissel trok op de economie van de drie Walcherse steden. Tij dens de Opstand maakte het bezit van de zeeste den in de Republiek het de geuzen mogelijk de Spanjaarden te overwinnen doordat de gehele maritieme infrastructuur voor de vijand gesloten bleef en economie en financiën voortdurend wer den aangewend tegen de Spanjaarden. Ten slotte toch nog een puntje van kritiek voor de uitgever: het boek is ingenaaid en voor zien van slappe kaft, maar voor een dergelijk kloek en prijzig boek had een harde kaft met stof omslag toch niet misstaan. Sigmond heeft met Zeemacht niet alleen een goed leesbaar en fraai vormgegeven boek het licht laten zien, maar in navolging van Sicking een ontbrekend stuk van de puzzel omtrent de marineorganisatie ten tijde van het Habsburgse Rijk en de latere Republiek in de periode 1500- 1609 ingevuld. Het boek verdient hiermee een plaats in de rij standaardwerken met Sickings Zeemacht en onmacht en Jaap Bruijns The Dutch Navy of the seventeenth and eighteenth centuries. Johan Francke Boekbespreking 161

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2013 | | pagina 41