een lijkdicht als een "zonderling bequaemen god vruchtige en arbeidsaamen leeraar". Bedenkingen rond de slavenhandel In navolging van zijn ambtgenoot Johannes de Meij (1617-1678), die in een traktaat ook al enkele bedenkingen tegen de slavenhandel had geuit, spreekt De Raad in de titel van zijn traktaat over "bedenckingen" in plaats van bezwaren. Kenne lijk zochten zij beiden naar een voorzichtige manier om de praktijk van de slavenhandel kri tisch onder de loep te nemen. Als we het traktaat nauwkeurig lezen, dan kunnen we niet anders concluderen dan dat de Vlissingse predikant wel degelijk (ernstige) bezwaren tegen de praktijk van de driehoekshandel had. De wreedheden op de slavenschepen, die handelaren en kooplui op de buitgemaakte Afrikaners (uit West-Afrika en vooral uit de Bocht van Guinee) begingen, waren ook De Raad niet ontgaan. Hoewel hij hoofdzake lijk de in zijn ogen kwalijke praktijk van verko ping van slaven aan rooms-katholieke Spanjaar den en Portugezen aan de orde wilde stellen, schroomt hij niet om al direct aan het begin van zijn traktaat zijn ethische bezwaren op tafel te leggen: "Wy sullen voorbijgaen aan de schricke- lijcke en notoire sondenongehoorde wreedheyt die de christelijkcke [koopman, JWW] omtrent de heydensche slaven in de schepen wel hebben gepleeght." Ook op andere plaatsen benoemt De Raad de ongeoorloofde praktijken van kooplieden, waarbij men er niet voor terugschrok om mensen als beesten te behandelen: "'t Is wel geseght gelijck met opsight van profijt en voordeel/ soo oock met opsight van sorghe en becommeringen dat een coopman met menschen op welcke God syn beelt gedruckt heeft niet moogh coophandel doen gelijck met beesten, paarden en koeyen/ schapen en dergelijcke/ gelijck hy oock met de beesten geen coopmanschap mach doenalsof met levenloose waerendie laet hy dickmaels maendenlangh in syn packhuys liggen/ sonder daer na te sien." In deze citaten stelt De Raad heel duidelijk dat de - in het bijzonder christelijke - koopman voor elke medemens verantwoordelijk is. Het is voor hem geen excuus om de medemens, ook al behoort hij als slaaf op rechtmatige wijze de koopman toe, naar willekeur te behandelen. Hij kan niet doen alsof de slaaf koopwaar is. In de ogen van De Raad dient ook de slaaf als schepsel en beelddrager van God de Schepper beschouwd en behandeld te worden. De winst voor deze (mede)menselijke benade ring, die De Raad erop nahield, was dat de slaaf op den duur steeds meer als mens in plaats van De naam van het huis Oostkerkplein 13 te Middelburg, De Bogt van Guinee, is ontleend aan de voormalige straat achter de tuinen van de woningen aan dit plein. Begin zeventiende eeuw kwam in Guinee de slavenhandel tot ontwikkeling. Foto J.W. Wind. De driehoekshandel. gebruiksvoorwerp werd gezien. Al doorredene rend stelde De Raad zelfs de gewetensvraag of men zich überhaupt wel met de slavenhandel kon bezighouden. Dit gold dan met name voor de christen-koopman: "Dat de slaefhandel of coopin- gen van slaven geen nootsaeckelicken handel is/ sy cont die laeten. Ick een coopman synde/ hoeve geen slaven te coopen daer is handelware genoeg. En het sal geen coopman tot sonde werden gere- kent dat hij niet naar schepen send naar Guinee om door syn schipper/ of andere ministers slaven op te coopen." Georgius de Raad en de slavenhandel 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2014 | | pagina 23