Alacf - öanpcl
SS»
«-"ssxssr»*"
over den Guineefchen
tpoo: G. DE RAAD p.f&iwwtat
Vliflingen.
■oy
WlV
Op een andere plaats stelt De Raad de volgende
gewetensvraag. "Het is syn overlegginge weer-
digh of ick als een gereformeerd christen/ sonder
de subjecten te voren te kennen/ soo al sonder
onderscheyd/ een beul sal syn van de heidenen?/
Dat is/ door straffe van slavernie gaen pijnigen
en quellen sulcke ellendige menschen. Die dick-
maels beter van aert syn als sommige christenen
en soo een excuteur van heidenen over die chris
tenen/ Ja ick sou hebben oorsaeck om my te ver
ootmoedigen voor Godten dickmaels op te
nemen dat ick swaerlick gesondight hebben voor
de Heere/ De heele werelt weet wel hoe sommige
slaven selfs van de onse werden tracteert."
In de kritiek op de slavenhandel nam naast
het argument van "een goed geweten" de uitleg
van Voetius - de Utrechtse leermeester van De
Raad - van het vijfde gebod, "Eert uw vader en
uw moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in
het land, dat de Heere uw God geeft" uit Exodus
20:12 een steeds belangrijker plaats in. Door een
strikte naleving van dit gebod zou de slavenhan
del allengs onmogelijker kunnen worden. Man
nen werden door op- en verkoping van hun vrou
wen gescheiden, en kinderen van hun ouders.
Bovendien kwam ook de naleving van het
achtste gebod, "Gij zult niet stelen", onder grote
druk te staan. In 1653 had C. van Poudroyen, pre
dikant nabij 's-Hertogenbosch, de Catechisatie
van Voetius gepubliceerd. Hierin staat te lezen
dat Voetius stelling nam tegen de slavenhandel
door zowel het vijfde als het achtste gebod op de
slavenhandel te betrekken: "Zo en is niet geoor
loofd tot slavernij en dienstbaarheid te brengen
de kinderen of nakomelingen van diegene die
door het recht des oorlogs gevangen en onder het
jock gebracht zijn."
Opmerkelijk is dat De Raad de exegese van
Voetius hanteerde om zijn betoog tegen de in zijn
ogen onmogelijke slavenhandel kracht bij te zet
ten. Hierbij gebruikt hij woorden als "locken" en
"rooven": "Men lockt se wel in onse schepen/ en
voertse en rooft se wegch tegen haeren danck/
ontsteelt de ouders van de kinderen/ de kinderen
van de ouders/ mannen van de vrouwen/ de
vrouwen van de mannen enso voorts wederom
dat de oorlogh rechtveerdigh wordt gevoertsoo
weet ick nietgelijck Pouderoyen over het vijfde
gebot geseght heeft/ of daer behoorlijck tempera
ment en moderatie sy gebruyckt in het overwel-
dighen van landen/ en lieden in het rooven
^^«cformccrdcmetde Papiftcru
X"' r««. WW" W'n
liehfift ojfcrCf hr 0® Gtnfvo
djMWtnaocit ncn öc jStrtfbjmccrör €oop.<
lICÖOtlMn Vedcrbnd,
Tot V L 1 S S 1 N G E.
Ócb.'llthtlin Abrahim un Lirrn pjöma
na ^taöta-üoirlia' toooitcuDt op Bi
Anno iö»j.
Titelblad van De Raads traktaat tegen de slavenhandel, 1665.
Zeeuwse Bibliotheek.
wechvoeren en vangen in het vervreemden van
de man van de vrouwe/ de vrouwe van de man
die beiden van haer kinderen/ en soo voorts."
De Raads uitleg van de Bijbel is van wezenlijk
belang voor zijn mensvisie, en dus ook zijn kijk
op de slaaf en de slavenhandel. Waar anderen
door middel van bijbelteksten de slavenhandel
legitimeerden, gebruikte De Raad de Heilige
Schrift om de praktijk van de slavenhandel kri
tisch te benaderen. In de Bijbel komt zowel in het
Oude als in het Nieuwe Testament de praktijk van
de slavernij veelvuldig voor. We kunnen bijvoor
beeld denken aan Abraham, die dienstknechten
had. De Raad hanteerde in zijn visie op de slaven
handel het begrip 'verbond'. Uit Genesis 17:9-12
blijkt volgens hem dat God niet alleen een ver
bond met Abraham sloot, maar ook dat de dienst
knechten in dat verbond, met de besnijdenis als
een uiterlijk teken daarvan, besloten waren. Dat
betekende voor de (christelijke) koopman dat hij
met alles wat hem toebehoorde God en Zijn Rijk
22
Georgius de Raad en de slavenhandel