is geweest. Na 1850 zien we dan eerst een bloei
periode waarin het platteland emancipeert, ook
dankzij de wetten van Thorbecke. In deze bloei
periode ontstaan allerlei structuren die honderd
jaar en langer duren, zoals de kerkelijke kaart
van Zeeland met de diverse protestantse denomi
naties en de verzuiling. Deze periode kent een
soort spiegelbeeldige tweede gedeelte: die van de
landbouwcrisis vanaf 1878. Consolidering is
daarin het voornaamste fenomeen.
Nu maak ik even een sprong vooruit naar een
veel duidelijker cesuur: die rond 1918, toen de
sociale kwestie opkwam, althans uit de stilte naar
buiten trad, ook en juist op het platteland - vrij
heftig en algemeen. Dat viel in Zeeland, anders
dan in Noord-Nederland waar dit punt rond 1890
bereikt werd, samen met de introductie van de
democratie zoals wij die nog steeds kennen, die
gebaseerd is op het algemeen kiesrecht. De peri
ode van 1918 tot aan de Tweede Wereldoorlog was
dan ook de periode waarin de sociale kwestie
centraal stond in Zeeland.
Maar waarom was die sociale kwestie tot 1918
zo relatief onzichtbaar, met trouwens regionale
variaties? De relatief late mechanisatie van de
landbouw in Zeeland speelde mee, maar die niet
alleen. Had ik het voor het zeggen gehad, dan zou
ik een derde deelperiode rond 1900 hebben laten
beginnen: die van de de-proletarisering. Landar
beiders in Zeeland streefden ernaar, samen met
bijvoorbeeld zoons van middenstanders en boe
renzoons, om voor zichzelf te beginnen als klein-
landbouwer op een stukje pachtland of eigen
land. Het kon nog tot in de jaren twintig, maar de
high tide van deze beweging lag tussen 1905 en
1918, wat exact overeenkomt met de opvallende
bloei van het progressieve liberalisme in zo goed
als alle Zeeuwse regio's. Deze tijd van toene
mende welvaart bij de lagere klassen is nog maar
weinig bestudeerd.
Na de vier periodes tot aan de Tweede Wereld
oorlog volgde een vijfde, waarin de uittocht uit de
landbouw centraal stond, de jaren veertig tot en
met zestig. Een zesde periode zouden we rond
1970-1973 kunnen laten beginnen, met crisis
dreiging in een veel minder agrarische samenle
ving, en een laatste reactionaire beweging op het
platteland rond de Boerenpartij - in Zeeland ook
nog amper bestudeerd.
Zowel (a) de de-proletarisering van de vroege
twintigste eeuw, als een nog niet genoemde factor
voor de verklaring van het laat naar buiten
komen van de sociale kwestie buiten Vlissingen
en Middelburg, (b) het wegtrekken van veel
Zeeuwen naar elders, verbinden deel 4 van
Geschiedenis van Zeeland met het Zeeland van
deel 3. Het voor jezelf proberen te beginnen op
een klein stukje land kwam in diverse Zeeuwse
regio's ook vóór 1850 voor. En Zeeuwen verhuis
den voor betere opportunities ook lang vóór 1850
al: naar een ander dorp, naar de stad, een ander
eiland, nieuwe polders. Vanaf 1820 volgden
'Amerika' en 'Holland'. Kortom, allemaal nogal
logisch, een woord dat ik hiervoor eveneens
gebruikte in verband met de dimensie 'plaats'.
Het containerbegrip 'de Zeeuwen'
U hoort het tussen de regels door: de sociale
geschiedenis is voor mij een centraal gegeven, de
andere onderdelen cirkelen daar omheen. In deel
4 van Geschiedenis van Zeeland zullen de lezers
dat overigens wat minder merken dan in deze
speech. In deel 4 hebben Willem van den Broeke
en Ad Beenhakker in hun bijdragen de economie
en het landschap het volle pond gegeven. Lo van
Driel, Peter Sijnke en Frank de Klerk konden zich
volledig focussen op de terreinen van de cultuur
en het rooms-katholicisme - hun bijdragen tellen
tientallen tot nu toe onbekende feiten en anekdo
tes.
Toch wijkt deel 4 op een vrij wezenlijk punt
af van deel 3 en ook dat heeft, althans dat is mijn
vermoeden, te maken met de blikrichting van de
voornaamste auteurs.
Het gaat om het containerbegrip 'de Zeeuwen'
- dat ook bijvoorbeeld sterk naar voren kwam in
het interview met oud-commissaris der Koningin
Wim van Gelder dat de PZC begin 2014 afdrukte.
Van Gelder noemde daarin herhaaldelijk 'de
Zeeuwen', maar daarmee bedoelde hij niet zoals
je zou denken 'de Zeeuwse bevolking'. Nee, hij
doelde ermee op de Zeeuwse bestuurders dan wel
de Zeeuwse elite. In de tekst van deel 3 komt de
woordcombinatie 'de Zeeuwen' ruim zeventig
maal voor, in deel 4 slechts ruim twintig maal.
Deel 3 lijkt dus veel méér te generaliseren dan
deel 4.' Deel 4 differentieert, heeft relatief veel
aandacht voor de onderscheidingen binnen de
Zeeuwse samenleving - een verschil dat uiter
aard ook met de aanwezigheid van bronnen over
alle delen van de bevolking voor de negentiende
58
Grote lijnen, kritische overwegingen